Vervoeging van doordringen
Onbepaalde wijs (infinitief): doordringen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doordring
- jij doordringt
- hij/zij/het doordringt
- wij doordringen
- jullie doordringen
- zij doordringen
Présent
- j'entre
- tu entres
- il/elle entre
- nous entrons
- vous entrez
- ils/elles entrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik doordrong
- jij doordrong
- hij/zij/het doordrong
- wij doordrongen
- jullie doordrongen
- zij doordrongen
Indicatif imparfait
- j'entrais
- tu entrais
- il/elle entrait
- nous entrions
- vous entriez
- ils/elles entraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doordrongen
- jij hebt doordrongen
- hij/zij/het heeft doordrongen
- wij hebben doordrongen
- jullie hebben doordrongen
- zij hebben doordrongen
Indicatif passé composé
- je suis entré(e)
- tu es entré(e)
- il/elle est entré(e)
- nous sommes entré(e)s
- vous êtes entré(e)(s)
- ils/elles sont entré(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik had doordrongen
- jij had doordrongen
- hij/zij/het had doordrongen
- wij hadden doordrongen
- jullie hadden doordrongen
- zij hadden doordrongen
Indicatif plus-que-parfait
- je étais entré(e)
- tu étais entré(e)
- il/elle était entré(e)
- nous étions entré(e)s
- vous étiez entré(e)(s)
- ils/elles étaient entré(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal doordringen
- jij zult doordringen
- hij/zij/het zal doordringen
- wij zullen doordringen
- jullie zullen doordringen
- zij zullen doordringen
Indicatif futur
- j'entrerai
- tu entreras
- il/elle entrera
- nous entrerons
- vous entrerez
- ils/elles entreront
Toekomende tijd II
- ik zal doordrongen hebben
- jij zult doordrongen hebben
- hij/zij/het zal doordrongen hebben
- wij zullen doordrongen hebben
- jullie zullen doordrongen hebben
- zij zullen doordrongen hebben
Indicatif futur antérieur
- je serai entré(e)
- tu seras entré(e)
- il/elle sera entré(e)
- nous serons entré(e)s
- vous serez entré(e)(s)
- ils/elles seront entré(e)s
Conditionalis I
- ik zou doordringen
- jij zou doordringen
- hij/zij/het zou doordringen
- wij zouden doordringen
- jullie zouden doordringen
- zij zouden doordringen
Conditionnel présent
- j'entrerais
- tu entrerais
- il/elle entrerait
- nous entrerions
- vous entreriez
- ils/elles entreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben doordrongen
- jij zou hebben doordrongen
- hij/zij/het zou hebben doordrongen
- wij zouden hebben doordrongen
- jullie zouden hebben doordrongen
- zij zouden hebben doordrongen
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais entré(e)
- tu serais entré(e)
- il/elle serait entré(e)
- nous serions entré(e)s
- vous seriez entré(e)(s)
- ils/elles seraient entré(e)s
Imperatief
- jij doordring
- jullie doordringt
Impératif
- tu entre
- vous entrez