Vervoeging van doorhalen
Onbepaalde wijs (infinitief): doorhalen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik haal door
- jij haalt door
- hij/zij/het haalt door
- wij halen door
- jullie halen door
- zij halen door
Présent
- je barre
- tu barres
- il/elle barre
- nous barrons
- vous barrez
- ils/elles barrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik haalde door
- jij haalde door
- hij/zij/het haalde door
- wij haalden door
- jullie haalden door
- zij haalden door
Indicatif imparfait
- je barrais
- tu barrais
- il/elle barrait
- nous barrions
- vous barriez
- ils/elles barraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorgehaald
- jij hebt doorgehaald
- hij/zij/het heeft doorgehaald
- wij hebben doorgehaald
- jullie hebben doorgehaald
- zij hebben doorgehaald
Indicatif passé composé
- j'ai barré
- tu as barré
- il/elle a barré
- nous avons barré
- vous avez barré
- ils/elles ont barré
Voltooid verleden tijd
- ik had doorgehaald
- jij had doorgehaald
- hij/zij/het had doorgehaald
- wij hadden doorgehaald
- jullie hadden doorgehaald
- zij hadden doorgehaald
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais barré
- tu avais barré
- il/elle avait barré
- nous avions barré
- vous aviez barré
- ils/elles avaient barré
Toekomende tijd I
- ik zal doorhalen
- jij zult doorhalen
- hij/zij/het zal doorhalen
- wij zullen doorhalen
- jullie zullen doorhalen
- zij zullen doorhalen
Indicatif futur
- je barrerai
- tu barreras
- il/elle barrera
- nous barrerons
- vous barrerez
- ils/elles barreront
Toekomende tijd II
- ik zal doorgehaald hebben
- jij zult doorgehaald hebben
- hij/zij/het zal doorgehaald hebben
- wij zullen doorgehaald hebben
- jullie zullen doorgehaald hebben
- zij zullen doorgehaald hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai barré
- tu auras barré
- il/elle aura barré
- nous aurons barré
- vous aurez barré
- ils/elles auront barré
Conditionalis I
- ik zou doorhalen
- jij zou doorhalen
- hij/zij/het zou doorhalen
- wij zouden doorhalen
- jullie zouden doorhalen
- zij zouden doorhalen
Conditionnel présent
- je barrerais
- tu barrerais
- il/elle barrerait
- nous barrerions
- vous barreriez
- ils/elles barreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben doorgehaald
- jij zou hebben doorgehaald
- hij/zij/het zou hebben doorgehaald
- wij zouden hebben doorgehaald
- jullie zouden hebben doorgehaald
- zij zouden hebben doorgehaald
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais barré
- tu aurais barré
- il/elle aurait barré
- nous aurions barré
- vous auriez barré
- ils/elles auraient barré
Imperatief
- jij haal door
- jullie haalt door
Impératif
- tu barre
- vous barrez