Vervoeging van draaien
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik draai
- jij draait
- hij/zij/het draait
- wij draaien
- jullie draaien
- zij draaien
Présent
- je tourne
- tu tournes
- il/elle tourne
- nous tournons
- vous tournez
- ils/elles tournent
Onvoltooid verleden tijd
- ik draaide
- jij draaide
- hij/zij/het draaide
- wij draaiden
- jullie draaiden
- zij draaiden
Indicatif imparfait
- je tournais
- tu tournais
- il/elle tournait
- nous tournions
- vous tourniez
- ils/elles tournaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedraaid
- jij hebt gedraaid
- hij/zij/het heeft gedraaid
- wij hebben gedraaid
- jullie hebben gedraaid
- zij hebben gedraaid
Indicatif passé composé
- j'ai tourné
- tu as tourné
- il/elle a tourné
- nous avons tourné
- vous avez tourné
- ils/elles ont tourné
Voltooid verleden tijd
- ik had gedraaid
- jij had gedraaid
- hij/zij/het had gedraaid
- wij hadden gedraaid
- jullie hadden gedraaid
- zij hadden gedraaid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais tourné
- tu avais tourné
- il/elle avait tourné
- nous avions tourné
- vous aviez tourné
- ils/elles avaient tourné
Toekomende tijd I
- ik zal draaien
- jij zult draaien
- hij/zij/het zal draaien
- wij zullen draaien
- jullie zullen draaien
- zij zullen draaien
Indicatif futur
- je tournerai
- tu tourneras
- il/elle tournera
- nous tournerons
- vous tournerez
- ils/elles tourneront
Toekomende tijd II
- ik zal gedraaid hebben
- jij zult gedraaid hebben
- hij/zij/het zal gedraaid hebben
- wij zullen gedraaid hebben
- jullie zullen gedraaid hebben
- zij zullen gedraaid hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai tourné
- tu auras tourné
- il/elle aura tourné
- nous aurons tourné
- vous aurez tourné
- ils/elles auront tourné
Conditionalis I
- ik zou draaien
- jij zou draaien
- hij/zij/het zou draaien
- wij zouden draaien
- jullie zouden draaien
- zij zouden draaien
Conditionnel présent
- je tournerais
- tu tournerais
- il/elle tournerait
- nous tournerions
- vous tourneriez
- ils/elles tourneraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gedraaid
- jij zou hebben gedraaid
- hij/zij/het zou hebben gedraaid
- wij zouden hebben gedraaid
- jullie zouden hebben gedraaid
- zij zouden hebben gedraaid
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais tourné
- tu aurais tourné
- il/elle aurait tourné
- nous aurions tourné
- vous auriez tourné
- ils/elles auraient tourné
Imperatief
- jij draai
- jullie draait
Impératif
- tu tourne
- vous tournez