Vervoeging van graven

Vertaling: creuser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik graaf
  • jij graaft
  • hij/zij/het graaft
  • wij graven
  • jullie graven
  • zij graven

Présent

  • je creuse
  • tu creuses
  • il/elle creuse
  • nous creusons
  • vous creusez
  • ils/elles creusent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik groef
  • jij groef
  • hij/zij/het groef
  • wij groeven
  • jullie groeven
  • zij groeven

Indicatif imparfait

  • je creusais
  • tu creusais
  • il/elle creusait
  • nous creusions
  • vous creusiez
  • ils/elles creusaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegraven
  • jij hebt gegraven
  • hij/zij/het heeft gegraven
  • wij hebben gegraven
  • jullie hebben gegraven
  • zij hebben gegraven

Indicatif passé composé

  • j'ai creusé
  • tu as creusé
  • il/elle a creusé
  • nous avons creusé
  • vous avez creusé
  • ils/elles ont creusé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegraven
  • jij had gegraven
  • hij/zij/het had gegraven
  • wij hadden gegraven
  • jullie hadden gegraven
  • zij hadden gegraven

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais creusé
  • tu avais creusé
  • il/elle avait creusé
  • nous avions creusé
  • vous aviez creusé
  • ils/elles avaient creusé

Toekomende tijd I

  • ik zal graven
  • jij zult graven
  • hij/zij/het zal graven
  • wij zullen graven
  • jullie zullen graven
  • zij zullen graven

Indicatif futur

  • je creuserai
  • tu creuseras
  • il/elle creusera
  • nous creuserons
  • vous creuserez
  • ils/elles creuseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gegraven hebben
  • jij zult gegraven hebben
  • hij/zij/het zal gegraven hebben
  • wij zullen gegraven hebben
  • jullie zullen gegraven hebben
  • zij zullen gegraven hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai creusé
  • tu auras creusé
  • il/elle aura creusé
  • nous aurons creusé
  • vous aurez creusé
  • ils/elles auront creusé

Conditionalis I

  • ik zou graven
  • jij zou graven
  • hij/zij/het zou graven
  • wij zouden graven
  • jullie zouden graven
  • zij zouden graven

Conditionnel présent

  • je creuserais
  • tu creuserais
  • il/elle creuserait
  • nous creuserions
  • vous creuseriez
  • ils/elles creuseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegraven
  • jij zou hebben gegraven
  • hij/zij/het zou hebben gegraven
  • wij zouden hebben gegraven
  • jullie zouden hebben gegraven
  • zij zouden hebben gegraven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais creusé
  • tu aurais creusé
  • il/elle aurait creusé
  • nous aurions creusé
  • vous auriez creusé
  • ils/elles auraient creusé

Imperatief

  • jij graaf
  • jullie graaft

Impératif

  • tu creuse
  • vous creusez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van graven