Vervoeging van hameren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hamer
  • jij hamert
  • hij/zij/het hamert
  • wij hameren
  • jullie hameren
  • zij hameren

Présent

  • j'accentue
  • tu accentues
  • il/elle accentue
  • nous accentuons
  • vous accentuez
  • ils/elles accentuent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hamerde
  • jij hamerde
  • hij/zij/het hamerde
  • wij hamerden
  • jullie hamerden
  • zij hamerden

Indicatif imparfait

  • j'accentuais
  • tu accentuais
  • il/elle accentuait
  • nous accentuions
  • vous accentuiez
  • ils/elles accentuaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehamerd
  • jij hebt gehamerd
  • hij/zij/het heeft gehamerd
  • wij hebben gehamerd
  • jullie hebben gehamerd
  • zij hebben gehamerd

Indicatif passé composé

  • j'ai accentué
  • tu as accentué
  • il/elle a accentué
  • nous avons accentué
  • vous avez accentué
  • ils/elles ont accentué

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehamerd
  • jij had gehamerd
  • hij/zij/het had gehamerd
  • wij hadden gehamerd
  • jullie hadden gehamerd
  • zij hadden gehamerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais accentué
  • tu avais accentué
  • il/elle avait accentué
  • nous avions accentué
  • vous aviez accentué
  • ils/elles avaient accentué

Toekomende tijd I

  • ik zal hameren
  • jij zult hameren
  • hij/zij/het zal hameren
  • wij zullen hameren
  • jullie zullen hameren
  • zij zullen hameren

Indicatif futur

  • j'accentuerai
  • tu accentueras
  • il/elle accentuera
  • nous accentuerons
  • vous accentuerez
  • ils/elles accentueront

Toekomende tijd II

  • ik zal gehamerd hebben
  • jij zult gehamerd hebben
  • hij/zij/het zal gehamerd hebben
  • wij zullen gehamerd hebben
  • jullie zullen gehamerd hebben
  • zij zullen gehamerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai accentué
  • tu auras accentué
  • il/elle aura accentué
  • nous aurons accentué
  • vous aurez accentué
  • ils/elles auront accentué

Conditionalis I

  • ik zou hameren
  • jij zou hameren
  • hij/zij/het zou hameren
  • wij zouden hameren
  • jullie zouden hameren
  • zij zouden hameren

Conditionnel présent

  • j'accentuerais
  • tu accentuerais
  • il/elle accentuerait
  • nous accentuerions
  • vous accentueriez
  • ils/elles accentueraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehamerd
  • jij zou hebben gehamerd
  • hij/zij/het zou hebben gehamerd
  • wij zouden hebben gehamerd
  • jullie zouden hebben gehamerd
  • zij zouden hebben gehamerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais accentué
  • tu aurais accentué
  • il/elle aurait accentué
  • nous aurions accentué
  • vous auriez accentué
  • ils/elles auraient accentué

Imperatief

  • jij hamer
  • jullie hamert

Impératif

  • tu accentue
  • vous accentuez

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van hameren