Vervoeging van heersen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik heers
  • jij heerst
  • hij/zij/het heerst
  • wij heersen
  • jullie heersen
  • zij heersen

Présent

  • je gouverne
  • tu gouvernes
  • il/elle gouverne
  • nous gouvernons
  • vous gouvernez
  • ils/elles gouvernent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik heerste
  • jij heerste
  • hij/zij/het heerste
  • wij heersten
  • jullie heersten
  • zij heersten

Indicatif imparfait

  • je gouvernais
  • tu gouvernais
  • il/elle gouvernait
  • nous gouvernions
  • vous gouverniez
  • ils/elles gouvernaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geheerst
  • jij hebt geheerst
  • hij/zij/het heeft geheerst
  • wij hebben geheerst
  • jullie hebben geheerst
  • zij hebben geheerst

Indicatif passé composé

  • j'ai gouverné
  • tu as gouverné
  • il/elle a gouverné
  • nous avons gouverné
  • vous avez gouverné
  • ils/elles ont gouverné

Voltooid verleden tijd

  • ik had geheerst
  • jij had geheerst
  • hij/zij/het had geheerst
  • wij hadden geheerst
  • jullie hadden geheerst
  • zij hadden geheerst

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais gouverné
  • tu avais gouverné
  • il/elle avait gouverné
  • nous avions gouverné
  • vous aviez gouverné
  • ils/elles avaient gouverné

Toekomende tijd I

  • ik zal heersen
  • jij zult heersen
  • hij/zij/het zal heersen
  • wij zullen heersen
  • jullie zullen heersen
  • zij zullen heersen

Indicatif futur

  • je gouvernerai
  • tu gouverneras
  • il/elle gouvernera
  • nous gouvernerons
  • vous gouvernerez
  • ils/elles gouverneront

Toekomende tijd II

  • ik zal geheerst hebben
  • jij zult geheerst hebben
  • hij/zij/het zal geheerst hebben
  • wij zullen geheerst hebben
  • jullie zullen geheerst hebben
  • zij zullen geheerst hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai gouverné
  • tu auras gouverné
  • il/elle aura gouverné
  • nous aurons gouverné
  • vous aurez gouverné
  • ils/elles auront gouverné

Conditionalis I

  • ik zou heersen
  • jij zou heersen
  • hij/zij/het zou heersen
  • wij zouden heersen
  • jullie zouden heersen
  • zij zouden heersen

Conditionnel présent

  • je gouvernerais
  • tu gouvernerais
  • il/elle gouvernerait
  • nous gouvernerions
  • vous gouverneriez
  • ils/elles gouverneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geheerst
  • jij zou hebben geheerst
  • hij/zij/het zou hebben geheerst
  • wij zouden hebben geheerst
  • jullie zouden hebben geheerst
  • zij zouden hebben geheerst

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais gouverné
  • tu aurais gouverné
  • il/elle aurait gouverné
  • nous aurions gouverné
  • vous auriez gouverné
  • ils/elles auraient gouverné

Imperatief

  • jij heers
  • jullie heerst

Impératif

  • tu gouverne
  • vous gouvernez