Vervoeging van herinrichten
Onbepaalde wijs (infinitief): herinrichten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik richt herin
- jij richt herin
- hij/zij/het richt herin
- wij richten herin
- jullie richten herin
- zij richten herin
Présent
- je remeuble
- tu remeubles
- il/elle remeuble
- nous remeublons
- vous remeublez
- ils/elles remeublent
Onvoltooid verleden tijd
- ik richtte herin
- jij richtte herin
- hij/zij/het richtte herin
- wij richtten herin
- jullie richtten herin
- zij richtten herin
Indicatif imparfait
- je remeublais
- tu remeublais
- il/elle remeublait
- nous remeublions
- vous remeubliez
- ils/elles remeublaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb heringericht
- jij hebt heringericht
- hij/zij/het heeft heringericht
- wij hebben heringericht
- jullie hebben heringericht
- zij hebben heringericht
Indicatif passé composé
- j'ai remeublé
- tu as remeublé
- il/elle a remeublé
- nous avons remeublé
- vous avez remeublé
- ils/elles ont remeublé
Voltooid verleden tijd
- ik had heringericht
- jij had heringericht
- hij/zij/het had heringericht
- wij hadden heringericht
- jullie hadden heringericht
- zij hadden heringericht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais remeublé
- tu avais remeublé
- il/elle avait remeublé
- nous avions remeublé
- vous aviez remeublé
- ils/elles avaient remeublé
Toekomende tijd I
- ik zal herinrichten
- jij zult herinrichten
- hij/zij/het zal herinrichten
- wij zullen herinrichten
- jullie zullen herinrichten
- zij zullen herinrichten
Indicatif futur
- je remeublerai
- tu remeubleras
- il/elle remeublera
- nous remeublerons
- vous remeublerez
- ils/elles remeubleront
Toekomende tijd II
- ik zal heringericht hebben
- jij zult heringericht hebben
- hij/zij/het zal heringericht hebben
- wij zullen heringericht hebben
- jullie zullen heringericht hebben
- zij zullen heringericht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai remeublé
- tu auras remeublé
- il/elle aura remeublé
- nous aurons remeublé
- vous aurez remeublé
- ils/elles auront remeublé
Conditionalis I
- ik zou herinrichten
- jij zou herinrichten
- hij/zij/het zou herinrichten
- wij zouden herinrichten
- jullie zouden herinrichten
- zij zouden herinrichten
Conditionnel présent
- je remeublerais
- tu remeublerais
- il/elle remeublerait
- nous remeublerions
- vous remeubleriez
- ils/elles remeubleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben heringericht
- jij zou hebben heringericht
- hij/zij/het zou hebben heringericht
- wij zouden hebben heringericht
- jullie zouden hebben heringericht
- zij zouden hebben heringericht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais remeublé
- tu aurais remeublé
- il/elle aurait remeublé
- nous aurions remeublé
- vous auriez remeublé
- ils/elles auraient remeublé
Imperatief
- jij richt herin
- jullie richt herin
Impératif
- tu remeuble
- vous remeublez