Vervoeging van hervormen
Onbepaalde wijs (infinitief): hervormen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hervorm
- jij hervormt
- hij/zij/het hervormt
- wij hervormen
- jullie hervormen
- zij hervormen
Présent
- je réforme
- tu réformes
- il/elle réforme
- nous réformons
- vous réformez
- ils/elles réforment
Onvoltooid verleden tijd
- ik hervormde
- jij hervormde
- hij/zij/het hervormde
- wij hervormden
- jullie hervormden
- zij hervormden
Indicatif imparfait
- je réformais
- tu réformais
- il/elle réformait
- nous réformions
- vous réformiez
- ils/elles réformaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb hervormd
- jij hebt hervormd
- hij/zij/het heeft hervormd
- wij hebben hervormd
- jullie hebben hervormd
- zij hebben hervormd
Indicatif passé composé
- j'ai réformé
- tu as réformé
- il/elle a réformé
- nous avons réformé
- vous avez réformé
- ils/elles ont réformé
Voltooid verleden tijd
- ik had hervormd
- jij had hervormd
- hij/zij/het had hervormd
- wij hadden hervormd
- jullie hadden hervormd
- zij hadden hervormd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais réformé
- tu avais réformé
- il/elle avait réformé
- nous avions réformé
- vous aviez réformé
- ils/elles avaient réformé
Toekomende tijd I
- ik zal hervormen
- jij zult hervormen
- hij/zij/het zal hervormen
- wij zullen hervormen
- jullie zullen hervormen
- zij zullen hervormen
Indicatif futur
- je réformerai
- tu réformeras
- il/elle réformera
- nous réformerons
- vous réformerez
- ils/elles réformeront
Toekomende tijd II
- ik zal hervormd hebben
- jij zult hervormd hebben
- hij/zij/het zal hervormd hebben
- wij zullen hervormd hebben
- jullie zullen hervormd hebben
- zij zullen hervormd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai réformé
- tu auras réformé
- il/elle aura réformé
- nous aurons réformé
- vous aurez réformé
- ils/elles auront réformé
Conditionalis I
- ik zou hervormen
- jij zou hervormen
- hij/zij/het zou hervormen
- wij zouden hervormen
- jullie zouden hervormen
- zij zouden hervormen
Conditionnel présent
- je réformerais
- tu réformerais
- il/elle réformerait
- nous réformerions
- vous réformeriez
- ils/elles réformeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben hervormd
- jij zou hebben hervormd
- hij/zij/het zou hebben hervormd
- wij zouden hebben hervormd
- jullie zouden hebben hervormd
- zij zouden hebben hervormd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais réformé
- tu aurais réformé
- il/elle aurait réformé
- nous aurions réformé
- vous auriez réformé
- ils/elles auraient réformé
Imperatief
- jij hervorm
- jullie hervormt
Impératif
- tu réforme
- vous réformez