Vervoeging van importeren
Onbepaalde wijs (infinitief): importeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik importeer
- jij importeert
- hij/zij/het importeert
- wij importeren
- jullie importeren
- zij importeren
Présent
- j'importe
- tu importes
- il/elle importe
- nous importons
- vous importez
- ils/elles importent
Onvoltooid verleden tijd
- ik importeerde
- jij importeerde
- hij/zij/het importeerde
- wij importeerden
- jullie importeerden
- zij importeerden
Indicatif imparfait
- j'importais
- tu importais
- il/elle importait
- nous importions
- vous importiez
- ils/elles importaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïmporteerd
- jij hebt geïmporteerd
- hij/zij/het heeft geïmporteerd
- wij hebben geïmporteerd
- jullie hebben geïmporteerd
- zij hebben geïmporteerd
Indicatif passé composé
- j'ai importé
- tu as importé
- il/elle a importé
- nous avons importé
- vous avez importé
- ils/elles ont importé
Voltooid verleden tijd
- ik had geïmporteerd
- jij had geïmporteerd
- hij/zij/het had geïmporteerd
- wij hadden geïmporteerd
- jullie hadden geïmporteerd
- zij hadden geïmporteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais importé
- tu avais importé
- il/elle avait importé
- nous avions importé
- vous aviez importé
- ils/elles avaient importé
Toekomende tijd I
- ik zal importeren
- jij zult importeren
- hij/zij/het zal importeren
- wij zullen importeren
- jullie zullen importeren
- zij zullen importeren
Indicatif futur
- j'importerai
- tu importeras
- il/elle importera
- nous importerons
- vous importerez
- ils/elles importeront
Toekomende tijd II
- ik zal geïmporteerd hebben
- jij zult geïmporteerd hebben
- hij/zij/het zal geïmporteerd hebben
- wij zullen geïmporteerd hebben
- jullie zullen geïmporteerd hebben
- zij zullen geïmporteerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai importé
- tu auras importé
- il/elle aura importé
- nous aurons importé
- vous aurez importé
- ils/elles auront importé
Conditionalis I
- ik zou importeren
- jij zou importeren
- hij/zij/het zou importeren
- wij zouden importeren
- jullie zouden importeren
- zij zouden importeren
Conditionnel présent
- j'importerais
- tu importerais
- il/elle importerait
- nous importerions
- vous importeriez
- ils/elles importeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geïmporteerd
- jij zou hebben geïmporteerd
- hij/zij/het zou hebben geïmporteerd
- wij zouden hebben geïmporteerd
- jullie zouden hebben geïmporteerd
- zij zouden hebben geïmporteerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais importé
- tu aurais importé
- il/elle aurait importé
- nous aurions importé
- vous auriez importé
- ils/elles auraient importé
Imperatief
- jij importeer
- jullie importeert
Impératif
- tu importe
- vous importez