Vervoeging van indalen

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik daal in
  • jij daalt in
  • hij/zij/het daalt in
  • wij dalen in
  • jullie dalen in
  • zij dalen in

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik daalde in
  • jij daalde in
  • hij/zij/het daalde in
  • wij daalden in
  • jullie daalden in
  • zij daalden in

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingedaald
  • jij hebt ingedaald
  • hij/zij/het heeft ingedaald
  • wij hebben ingedaald
  • jullie hebben ingedaald
  • zij hebben ingedaald

• Voltooid verleden tijd

  • ik had ingedaald
  • jij had ingedaald
  • hij/zij/het had ingedaald
  • wij hadden ingedaald
  • jullie hadden ingedaald
  • zij hadden ingedaald

• Toekomende tijd I

  • ik zal indalen
  • jij zult indalen
  • hij/zij/het zal indalen
  • wij zullen indalen
  • jullie zullen indalen
  • zij zullen indalen

• Toekomende tijd II

  • ik zal ingedaald hebben
  • jij zult ingedaald hebben
  • hij/zij/het zal ingedaald hebben
  • wij zullen ingedaald hebben
  • jullie zullen ingedaald hebben
  • zij zullen ingedaald hebben

• Conditionalis I

  • ik zou indalen
  • jij zou indalen
  • hij/zij/het zou indalen
  • wij zouden indalen
  • jullie zouden indalen
  • zij zouden indalen

• Conditionalis II

  • ik zou hebben ingedaald
  • jij zou hebben ingedaald
  • hij/zij/het zou hebben ingedaald
  • wij zouden hebben ingedaald
  • jullie zouden hebben ingedaald
  • zij zouden hebben ingedaald

• Imperatief

  • jij daal in
  • jullie daalt in