Vervoeging van ineenschuiven
Onbepaalde wijs (infinitief): ineenschuiven
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schuif ineen
- jij schuift ineen
- hij/zij/het schuift ineen
- wij schuiven ineen
- jullie schuiven ineen
- zij schuiven ineen
Présent
- je rapproche
- tu rapproches
- il/elle rapproche
- nous rapprochons
- vous rapprochez
- ils/elles rapprochent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoof ineen
- jij schoof ineen
- hij/zij/het schoof ineen
- wij schoven ineen
- jullie schoven ineen
- zij schoven ineen
Indicatif imparfait
- je rapprochais
- tu rapprochais
- il/elle rapprochait
- nous rapprochions
- vous rapprochiez
- ils/elles rapprochaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ineengeschoven
- jij hebt ineengeschoven
- hij/zij/het heeft ineengeschoven
- wij hebben ineengeschoven
- jullie hebben ineengeschoven
- zij hebben ineengeschoven
Indicatif passé composé
- j'ai rapproché
- tu as rapproché
- il/elle a rapproché
- nous avons rapproché
- vous avez rapproché
- ils/elles ont rapproché
Voltooid verleden tijd
- ik had ineengeschoven
- jij had ineengeschoven
- hij/zij/het had ineengeschoven
- wij hadden ineengeschoven
- jullie hadden ineengeschoven
- zij hadden ineengeschoven
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rapproché
- tu avais rapproché
- il/elle avait rapproché
- nous avions rapproché
- vous aviez rapproché
- ils/elles avaient rapproché
Toekomende tijd I
- ik zal ineenschuiven
- jij zult ineenschuiven
- hij/zij/het zal ineenschuiven
- wij zullen ineenschuiven
- jullie zullen ineenschuiven
- zij zullen ineenschuiven
Indicatif futur
- je rapprocherai
- tu rapprocheras
- il/elle rapprochera
- nous rapprocherons
- vous rapprocherez
- ils/elles rapprocheront
Toekomende tijd II
- ik zal ineengeschoven hebben
- jij zult ineengeschoven hebben
- hij/zij/het zal ineengeschoven hebben
- wij zullen ineengeschoven hebben
- jullie zullen ineengeschoven hebben
- zij zullen ineengeschoven hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rapproché
- tu auras rapproché
- il/elle aura rapproché
- nous aurons rapproché
- vous aurez rapproché
- ils/elles auront rapproché
Conditionalis I
- ik zou ineenschuiven
- jij zou ineenschuiven
- hij/zij/het zou ineenschuiven
- wij zouden ineenschuiven
- jullie zouden ineenschuiven
- zij zouden ineenschuiven
Conditionnel présent
- je rapprocherais
- tu rapprocherais
- il/elle rapprocherait
- nous rapprocherions
- vous rapprocheriez
- ils/elles rapprocheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ineengeschoven
- jij zou hebben ineengeschoven
- hij/zij/het zou hebben ineengeschoven
- wij zouden hebben ineengeschoven
- jullie zouden hebben ineengeschoven
- zij zouden hebben ineengeschoven
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rapproché
- tu aurais rapproché
- il/elle aurait rapproché
- nous aurions rapproché
- vous auriez rapproché
- ils/elles auraient rapproché
Imperatief
- jij schuif ineen
- jullie schuift ineen
Impératif
- tu rapproche
- vous rapprochez