Vervoeging van inleveren
Onbepaalde wijs (infinitief): inleveren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lever in
- jij levert in
- hij/zij/het levert in
- wij leveren in
- jullie leveren in
- zij leveren in
Présent
- je dépose
- tu déposes
- il/elle dépose
- nous déposons
- vous déposez
- ils/elles déposent
Onvoltooid verleden tijd
- ik leverde in
- jij leverde in
- hij/zij/het leverde in
- wij leverden in
- jullie leverden in
- zij leverden in
Indicatif imparfait
- je déposais
- tu déposais
- il/elle déposait
- nous déposions
- vous déposiez
- ils/elles déposaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingeleverd
- jij hebt ingeleverd
- hij/zij/het heeft ingeleverd
- wij hebben ingeleverd
- jullie hebben ingeleverd
- zij hebben ingeleverd
Indicatif passé composé
- j'ai déposé
- tu as déposé
- il/elle a déposé
- nous avons déposé
- vous avez déposé
- ils/elles ont déposé
Voltooid verleden tijd
- ik had ingeleverd
- jij had ingeleverd
- hij/zij/het had ingeleverd
- wij hadden ingeleverd
- jullie hadden ingeleverd
- zij hadden ingeleverd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais déposé
- tu avais déposé
- il/elle avait déposé
- nous avions déposé
- vous aviez déposé
- ils/elles avaient déposé
Toekomende tijd I
- ik zal inleveren
- jij zult inleveren
- hij/zij/het zal inleveren
- wij zullen inleveren
- jullie zullen inleveren
- zij zullen inleveren
Indicatif futur
- je déposerai
- tu déposeras
- il/elle déposera
- nous déposerons
- vous déposerez
- ils/elles déposeront
Toekomende tijd II
- ik zal ingeleverd hebben
- jij zult ingeleverd hebben
- hij/zij/het zal ingeleverd hebben
- wij zullen ingeleverd hebben
- jullie zullen ingeleverd hebben
- zij zullen ingeleverd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai déposé
- tu auras déposé
- il/elle aura déposé
- nous aurons déposé
- vous aurez déposé
- ils/elles auront déposé
Conditionalis I
- ik zou inleveren
- jij zou inleveren
- hij/zij/het zou inleveren
- wij zouden inleveren
- jullie zouden inleveren
- zij zouden inleveren
Conditionnel présent
- je déposerais
- tu déposerais
- il/elle déposerait
- nous déposerions
- vous déposeriez
- ils/elles déposeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ingeleverd
- jij zou hebben ingeleverd
- hij/zij/het zou hebben ingeleverd
- wij zouden hebben ingeleverd
- jullie zouden hebben ingeleverd
- zij zouden hebben ingeleverd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais déposé
- tu aurais déposé
- il/elle aurait déposé
- nous aurions déposé
- vous auriez déposé
- ils/elles auraient déposé
Imperatief
- jij lever in
- jullie levert in
Impératif
- tu dépose
- vous déposez