Vervoeging van inroepen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roep in
  • jij roept in
  • hij/zij/het roept in
  • wij roepen in
  • jullie roepen in
  • zij roepen in

Présent

  • je demande
  • tu demandes
  • il/elle demande
  • nous demandons
  • vous demandez
  • ils/elles demandent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik riep in
  • jij riep in
  • hij/zij/het riep in
  • wij riepen in
  • jullie riepen in
  • zij riepen in

Indicatif imparfait

  • je demandais
  • tu demandais
  • il/elle demandait
  • nous demandions
  • vous demandiez
  • ils/elles demandaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeroepen
  • jij hebt ingeroepen
  • hij/zij/het heeft ingeroepen
  • wij hebben ingeroepen
  • jullie hebben ingeroepen
  • zij hebben ingeroepen

Indicatif passé composé

  • j'ai demandé
  • tu as demandé
  • il/elle a demandé
  • nous avons demandé
  • vous avez demandé
  • ils/elles ont demandé

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeroepen
  • jij had ingeroepen
  • hij/zij/het had ingeroepen
  • wij hadden ingeroepen
  • jullie hadden ingeroepen
  • zij hadden ingeroepen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais demandé
  • tu avais demandé
  • il/elle avait demandé
  • nous avions demandé
  • vous aviez demandé
  • ils/elles avaient demandé

Toekomende tijd I

  • ik zal inroepen
  • jij zult inroepen
  • hij/zij/het zal inroepen
  • wij zullen inroepen
  • jullie zullen inroepen
  • zij zullen inroepen

Indicatif futur

  • je demanderai
  • tu demanderas
  • il/elle demandera
  • nous demanderons
  • vous demanderez
  • ils/elles demanderont

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeroepen hebben
  • jij zult ingeroepen hebben
  • hij/zij/het zal ingeroepen hebben
  • wij zullen ingeroepen hebben
  • jullie zullen ingeroepen hebben
  • zij zullen ingeroepen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai demandé
  • tu auras demandé
  • il/elle aura demandé
  • nous aurons demandé
  • vous aurez demandé
  • ils/elles auront demandé

Conditionalis I

  • ik zou inroepen
  • jij zou inroepen
  • hij/zij/het zou inroepen
  • wij zouden inroepen
  • jullie zouden inroepen
  • zij zouden inroepen

Conditionnel présent

  • je demanderais
  • tu demanderais
  • il/elle demanderait
  • nous demanderions
  • vous demanderiez
  • ils/elles demanderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeroepen
  • jij zou hebben ingeroepen
  • hij/zij/het zou hebben ingeroepen
  • wij zouden hebben ingeroepen
  • jullie zouden hebben ingeroepen
  • zij zouden hebben ingeroepen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais demandé
  • tu aurais demandé
  • il/elle aurait demandé
  • nous aurions demandé
  • vous auriez demandé
  • ils/elles auraient demandé

Imperatief

  • jij roep in
  • jullie roept in

Impératif

  • tu demande
  • vous demandez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inroepen