Vervoeging van insmeren
Onbepaalde wijs (infinitief): insmeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smeer in
- jij smeert in
- hij/zij/het smeert in
- wij smeren in
- jullie smeren in
- zij smeren in
Présent
- j'oins
- tu oins
- il/elle oint
- nous oignons
- vous oignez
- ils/elles oignent
Onvoltooid verleden tijd
- ik smeerde in
- jij smeerde in
- hij/zij/het smeerde in
- wij smeerden in
- jullie smeerden in
- zij smeerden in
Indicatif imparfait
- j'oignais
- tu oignais
- il/elle oignait
- nous oignions
- vous oigniez
- ils/elles oignaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingesmeerd
- jij hebt ingesmeerd
- hij/zij/het heeft ingesmeerd
- wij hebben ingesmeerd
- jullie hebben ingesmeerd
- zij hebben ingesmeerd
Indicatif passé composé
- j'ai oint
- tu as oint
- il/elle a oint
- nous avons oint
- vous avez oint
- ils/elles ont oint
Voltooid verleden tijd
- ik had ingesmeerd
- jij had ingesmeerd
- hij/zij/het had ingesmeerd
- wij hadden ingesmeerd
- jullie hadden ingesmeerd
- zij hadden ingesmeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais oint
- tu avais oint
- il/elle avait oint
- nous avions oint
- vous aviez oint
- ils/elles avaient oint
Toekomende tijd I
- ik zal insmeren
- jij zult insmeren
- hij/zij/het zal insmeren
- wij zullen insmeren
- jullie zullen insmeren
- zij zullen insmeren
Indicatif futur
- j'oindrai
- tu oindras
- il/elle oindra
- nous oindrons
- vous oindrez
- ils/elles oindront
Toekomende tijd II
- ik zal ingesmeerd hebben
- jij zult ingesmeerd hebben
- hij/zij/het zal ingesmeerd hebben
- wij zullen ingesmeerd hebben
- jullie zullen ingesmeerd hebben
- zij zullen ingesmeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai oint
- tu auras oint
- il/elle aura oint
- nous aurons oint
- vous aurez oint
- ils/elles auront oint
Conditionalis I
- ik zou insmeren
- jij zou insmeren
- hij/zij/het zou insmeren
- wij zouden insmeren
- jullie zouden insmeren
- zij zouden insmeren
Conditionnel présent
- j'oindrais
- tu oindrais
- il/elle oindrait
- nous oindrions
- vous oindriez
- ils/elles oindraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ingesmeerd
- jij zou hebben ingesmeerd
- hij/zij/het zou hebben ingesmeerd
- wij zouden hebben ingesmeerd
- jullie zouden hebben ingesmeerd
- zij zouden hebben ingesmeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais oint
- tu aurais oint
- il/elle aurait oint
- nous aurions oint
- vous auriez oint
- ils/elles auraient oint
Imperatief
- jij smeer in
- jullie smeert in
Impératif
- tu oins
- vous oignez