Vervoeging van kabbelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kabbelt
  • zij kabbelen

Présent

  • il/elle barbote
  • ils/elles barbotent

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kabbelde
  • zij kabbelden

Indicatif imparfait

  • il/elle barbotait
  • ils/elles barbotaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekabbeld
  • zij hebben gekabbeld

Indicatif passé composé

  • il/elle a barboté
  • ils/elles ont barboté

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekabbeld
  • zij hadden gekabbeld

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait barboté
  • ils/elles avaient barboté

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kabbelen
  • zij zult kabbelen

Indicatif futur

  • il/elle barbotera
  • ils/elles barboteront

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekabbeld hebben
  • zij zult gekabbeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura barboté
  • ils/elles auront barboté

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal kabbelen
  • zij zullen kabbelen

Conditionnel présent

  • il/elle barboterait
  • ils/elles barboteraient

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gekabbeld
  • zij zullen hebben gekabbeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait barboté
  • ils/elles auraient barboté

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kabbelen