Vervoeging van kalven
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kalf
- jij kalft
- hij/zij/het kalft
- wij kalven
- jullie kalven
- zij kalven
Présent
- je vêle
- tu vêles
- il/elle vêle
- nous vêlons
- vous vêlez
- ils/elles vêlent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kalfde
- jij kalfde
- hij/zij/het kalfde
- wij kalfden
- jullie kalfden
- zij kalfden
Indicatif imparfait
- je vêlais
- tu vêlais
- il/elle vêlait
- nous vêlions
- vous vêliez
- ils/elles vêlaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekalfd
- jij hebt gekalfd
- hij/zij/het heeft gekalfd
- wij hebben gekalfd
- jullie hebben gekalfd
- zij hebben gekalfd
Indicatif passé composé
- j'ai vêlé
- tu as vêlé
- il/elle a vêlé
- nous avons vêlé
- vous avez vêlé
- ils/elles ont vêlé
Voltooid verleden tijd
- ik had gekalfd
- jij had gekalfd
- hij/zij/het had gekalfd
- wij hadden gekalfd
- jullie hadden gekalfd
- zij hadden gekalfd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais vêlé
- tu avais vêlé
- il/elle avait vêlé
- nous avions vêlé
- vous aviez vêlé
- ils/elles avaient vêlé
Toekomende tijd I
- ik zal kalven
- jij zult kalven
- hij/zij/het zal kalven
- wij zullen kalven
- jullie zullen kalven
- zij zullen kalven
Indicatif futur
- je vêlerai
- tu vêleras
- il/elle vêlera
- nous vêlerons
- vous vêlerez
- ils/elles vêleront
Toekomende tijd II
- ik zal gekalfd hebben
- jij zult gekalfd hebben
- hij/zij/het zal gekalfd hebben
- wij zullen gekalfd hebben
- jullie zullen gekalfd hebben
- zij zullen gekalfd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai vêlé
- tu auras vêlé
- il/elle aura vêlé
- nous aurons vêlé
- vous aurez vêlé
- ils/elles auront vêlé
Conditionalis I
- ik zou kalven
- jij zou kalven
- hij/zij/het zou kalven
- wij zouden kalven
- jullie zouden kalven
- zij zouden kalven
Conditionnel présent
- je vêlerais
- tu vêlerais
- il/elle vêlerait
- nous vêlerions
- vous vêleriez
- ils/elles vêleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekalfd
- jij zou hebben gekalfd
- hij/zij/het zou hebben gekalfd
- wij zouden hebben gekalfd
- jullie zouden hebben gekalfd
- zij zouden hebben gekalfd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais vêlé
- tu aurais vêlé
- il/elle aurait vêlé
- nous aurions vêlé
- vous auriez vêlé
- ils/elles auraient vêlé
Imperatief
- jij kalf
- jullie kalft
Impératif
- tu vêle
- vous vêlez