Vervoeging van kanaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): kanaliseren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kanaliseer
- jij kanaliseert
- hij/zij/het kanaliseert
- wij kanaliseren
- jullie kanaliseren
- zij kanaliseren
Présent
- je canalise
- tu canalises
- il/elle canalise
- nous canalisons
- vous canalisez
- ils/elles canalisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kanaliseerde
- jij kanaliseerde
- hij/zij/het kanaliseerde
- wij kanaliseerden
- jullie kanaliseerden
- zij kanaliseerden
Indicatif imparfait
- je canalisais
- tu canalisais
- il/elle canalisait
- nous canalisions
- vous canalisiez
- ils/elles canalisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekanaliseerd
- jij hebt gekanaliseerd
- hij/zij/het heeft gekanaliseerd
- wij hebben gekanaliseerd
- jullie hebben gekanaliseerd
- zij hebben gekanaliseerd
Indicatif passé composé
- j'ai canalisé
- tu as canalisé
- il/elle a canalisé
- nous avons canalisé
- vous avez canalisé
- ils/elles ont canalisé
Voltooid verleden tijd
- ik had gekanaliseerd
- jij had gekanaliseerd
- hij/zij/het had gekanaliseerd
- wij hadden gekanaliseerd
- jullie hadden gekanaliseerd
- zij hadden gekanaliseerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais canalisé
- tu avais canalisé
- il/elle avait canalisé
- nous avions canalisé
- vous aviez canalisé
- ils/elles avaient canalisé
Toekomende tijd I
- ik zal kanaliseren
- jij zult kanaliseren
- hij/zij/het zal kanaliseren
- wij zullen kanaliseren
- jullie zullen kanaliseren
- zij zullen kanaliseren
Indicatif futur
- je canaliserai
- tu canaliseras
- il/elle canalisera
- nous canaliserons
- vous canaliserez
- ils/elles canaliseront
Toekomende tijd II
- ik zal gekanaliseerd hebben
- jij zult gekanaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gekanaliseerd hebben
- wij zullen gekanaliseerd hebben
- jullie zullen gekanaliseerd hebben
- zij zullen gekanaliseerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai canalisé
- tu auras canalisé
- il/elle aura canalisé
- nous aurons canalisé
- vous aurez canalisé
- ils/elles auront canalisé
Conditionalis I
- ik zou kanaliseren
- jij zou kanaliseren
- hij/zij/het zou kanaliseren
- wij zouden kanaliseren
- jullie zouden kanaliseren
- zij zouden kanaliseren
Conditionnel présent
- je canaliserais
- tu canaliserais
- il/elle canaliserait
- nous canaliserions
- vous canaliseriez
- ils/elles canaliseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekanaliseerd
- jij zou hebben gekanaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gekanaliseerd
- wij zouden hebben gekanaliseerd
- jullie zouden hebben gekanaliseerd
- zij zouden hebben gekanaliseerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais canalisé
- tu aurais canalisé
- il/elle aurait canalisé
- nous aurions canalisé
- vous auriez canalisé
- ils/elles auraient canalisé
Imperatief
- jij kanaliseer
- jullie kanaliseert
Impératif
- tu canalise
- vous canalisez