Vervoeging van keuren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keur
- jij keurt
- hij/zij/het keurt
- wij keuren
- jullie keuren
- zij keuren
Présent
- je critique
- tu critiques
- il/elle critique
- nous critiquons
- vous critiquez
- ils/elles critiquent
Onvoltooid verleden tijd
- ik keurde
- jij keurde
- hij/zij/het keurde
- wij keurden
- jullie keurden
- zij keurden
Indicatif imparfait
- je critiquais
- tu critiquais
- il/elle critiquait
- nous critiquions
- vous critiquiez
- ils/elles critiquaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekeurd
- jij hebt gekeurd
- hij/zij/het heeft gekeurd
- wij hebben gekeurd
- jullie hebben gekeurd
- zij hebben gekeurd
Indicatif passé composé
- j'ai critiqué
- tu as critiqué
- il/elle a critiqué
- nous avons critiqué
- vous avez critiqué
- ils/elles ont critiqué
Voltooid verleden tijd
- ik had gekeurd
- jij had gekeurd
- hij/zij/het had gekeurd
- wij hadden gekeurd
- jullie hadden gekeurd
- zij hadden gekeurd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais critiqué
- tu avais critiqué
- il/elle avait critiqué
- nous avions critiqué
- vous aviez critiqué
- ils/elles avaient critiqué
Toekomende tijd I
- ik zal keuren
- jij zult keuren
- hij/zij/het zal keuren
- wij zullen keuren
- jullie zullen keuren
- zij zullen keuren
Indicatif futur
- je critiquerai
- tu critiqueras
- il/elle critiquera
- nous critiquerons
- vous critiquerez
- ils/elles critiqueront
Toekomende tijd II
- ik zal gekeurd hebben
- jij zult gekeurd hebben
- hij/zij/het zal gekeurd hebben
- wij zullen gekeurd hebben
- jullie zullen gekeurd hebben
- zij zullen gekeurd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai critiqué
- tu auras critiqué
- il/elle aura critiqué
- nous aurons critiqué
- vous aurez critiqué
- ils/elles auront critiqué
Conditionalis I
- ik zou keuren
- jij zou keuren
- hij/zij/het zou keuren
- wij zouden keuren
- jullie zouden keuren
- zij zouden keuren
Conditionnel présent
- je critiquerais
- tu critiquerais
- il/elle critiquerait
- nous critiquerions
- vous critiqueriez
- ils/elles critiqueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekeurd
- jij zou hebben gekeurd
- hij/zij/het zou hebben gekeurd
- wij zouden hebben gekeurd
- jullie zouden hebben gekeurd
- zij zouden hebben gekeurd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais critiqué
- tu aurais critiqué
- il/elle aurait critiqué
- nous aurions critiqué
- vous auriez critiqué
- ils/elles auraient critiqué
Imperatief
- jij keur
- jullie keurt
Impératif
- tu critique
- vous critiquez