Vervoeging van klauteren
Onbepaalde wijs (infinitief): klauteren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klauter
- jij klautert
- hij/zij/het klautert
- wij klauteren
- jullie klauteren
- zij klauteren
Présent
- je gravis
- tu gravis
- il/elle gravit
- nous gravissons
- vous gravissez
- ils/elles gravissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik klauterde
- jij klauterde
- hij/zij/het klauterde
- wij klauterden
- jullie klauterden
- zij klauterden
Indicatif imparfait
- je gravissais
- tu gravissais
- il/elle gravissait
- nous gravissions
- vous gravissiez
- ils/elles gravissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklauterd
- jij hebt geklauterd
- hij/zij/het heeft geklauterd
- wij hebben geklauterd
- jullie hebben geklauterd
- zij hebben geklauterd
Indicatif passé composé
- j'ai gravi
- tu as gravi
- il/elle a gravi
- nous avons gravi
- vous avez gravi
- ils/elles ont gravi
Voltooid verleden tijd
- ik had geklauterd
- jij had geklauterd
- hij/zij/het had geklauterd
- wij hadden geklauterd
- jullie hadden geklauterd
- zij hadden geklauterd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais gravi
- tu avais gravi
- il/elle avait gravi
- nous avions gravi
- vous aviez gravi
- ils/elles avaient gravi
Toekomende tijd I
- ik zal klauteren
- jij zult klauteren
- hij/zij/het zal klauteren
- wij zullen klauteren
- jullie zullen klauteren
- zij zullen klauteren
Indicatif futur
- je gravirai
- tu graviras
- il/elle gravira
- nous gravirons
- vous gravirez
- ils/elles graviront
Toekomende tijd II
- ik zal geklauterd hebben
- jij zult geklauterd hebben
- hij/zij/het zal geklauterd hebben
- wij zullen geklauterd hebben
- jullie zullen geklauterd hebben
- zij zullen geklauterd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai gravi
- tu auras gravi
- il/elle aura gravi
- nous aurons gravi
- vous aurez gravi
- ils/elles auront gravi
Conditionalis I
- ik zou klauteren
- jij zou klauteren
- hij/zij/het zou klauteren
- wij zouden klauteren
- jullie zouden klauteren
- zij zouden klauteren
Conditionnel présent
- je gravirais
- tu gravirais
- il/elle gravirait
- nous gravirions
- vous graviriez
- ils/elles graviraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geklauterd
- jij zou hebben geklauterd
- hij/zij/het zou hebben geklauterd
- wij zouden hebben geklauterd
- jullie zouden hebben geklauterd
- zij zouden hebben geklauterd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais gravi
- tu aurais gravi
- il/elle aurait gravi
- nous aurions gravi
- vous auriez gravi
- ils/elles auraient gravi
Imperatief
- jij klauter
- jullie klautert
Impératif
- tu gravis
- vous gravissez