Vervoeging van krijsen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik krijs
- jij krijst
- hij/zij/het krijst
- wij krijsen
- jullie krijsen
- zij krijsen
Présent
- je chante
- tu chantes
- il/elle chante
- nous chantons
- vous chantez
- ils/elles chantent
Onvoltooid verleden tijd
- ik krijste
- jij krijste
- hij/zij/het krijste
- wij krijsten
- jullie krijsten
- zij krijsten
Indicatif imparfait
- je chantais
- tu chantais
- il/elle chantait
- nous chantions
- vous chantiez
- ils/elles chantaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekrijst
- jij hebt gekrijst
- hij/zij/het heeft gekrijst
- wij hebben gekrijst
- jullie hebben gekrijst
- zij hebben gekrijst
Indicatif passé composé
- j'ai chanté
- tu as chanté
- il/elle a chanté
- nous avons chanté
- vous avez chanté
- ils/elles ont chanté
Voltooid verleden tijd
- ik had gekrijst
- jij had gekrijst
- hij/zij/het had gekrijst
- wij hadden gekrijst
- jullie hadden gekrijst
- zij hadden gekrijst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais chanté
- tu avais chanté
- il/elle avait chanté
- nous avions chanté
- vous aviez chanté
- ils/elles avaient chanté
Toekomende tijd I
- ik zal krijsen
- jij zult krijsen
- hij/zij/het zal krijsen
- wij zullen krijsen
- jullie zullen krijsen
- zij zullen krijsen
Indicatif futur
- je chanterai
- tu chanteras
- il/elle chantera
- nous chanterons
- vous chanterez
- ils/elles chanteront
Toekomende tijd II
- ik zal gekrijst hebben
- jij zult gekrijst hebben
- hij/zij/het zal gekrijst hebben
- wij zullen gekrijst hebben
- jullie zullen gekrijst hebben
- zij zullen gekrijst hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai chanté
- tu auras chanté
- il/elle aura chanté
- nous aurons chanté
- vous aurez chanté
- ils/elles auront chanté
Conditionalis I
- ik zou krijsen
- jij zou krijsen
- hij/zij/het zou krijsen
- wij zouden krijsen
- jullie zouden krijsen
- zij zouden krijsen
Conditionnel présent
- je chanterais
- tu chanterais
- il/elle chanterait
- nous chanterions
- vous chanteriez
- ils/elles chanteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekrijst
- jij zou hebben gekrijst
- hij/zij/het zou hebben gekrijst
- wij zouden hebben gekrijst
- jullie zouden hebben gekrijst
- zij zouden hebben gekrijst
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais chanté
- tu aurais chanté
- il/elle aurait chanté
- nous aurions chanté
- vous auriez chanté
- ils/elles auraient chanté
Imperatief
- jij krijs
- jullie krijst
Impératif
- tu chante
- vous chantez