Vervoeging van kruipen

Vertaling: ramper

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kruip
  • jij kruipt
  • hij/zij/het kruipt
  • wij kruipen
  • jullie kruipen
  • zij kruipen

Présent

  • je rampe
  • tu rampes
  • il/elle rampe
  • nous rampons
  • vous rampez
  • ils/elles rampent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kroop
  • jij kroop
  • hij/zij/het kroop
  • wij kropen
  • jullie kropen
  • zij kropen

Indicatif imparfait

  • je rampais
  • tu rampais
  • il/elle rampait
  • nous rampions
  • vous rampiez
  • ils/elles rampaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekropen
  • jij hebt gekropen
  • hij/zij/het heeft gekropen
  • wij hebben gekropen
  • jullie hebben gekropen
  • zij hebben gekropen

Indicatif passé composé

  • j'ai rampé
  • tu as rampé
  • il/elle a rampé
  • nous avons rampé
  • vous avez rampé
  • ils/elles ont rampé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekropen
  • jij had gekropen
  • hij/zij/het had gekropen
  • wij hadden gekropen
  • jullie hadden gekropen
  • zij hadden gekropen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais rampé
  • tu avais rampé
  • il/elle avait rampé
  • nous avions rampé
  • vous aviez rampé
  • ils/elles avaient rampé

Toekomende tijd I

  • ik zal kruipen
  • jij zult kruipen
  • hij/zij/het zal kruipen
  • wij zullen kruipen
  • jullie zullen kruipen
  • zij zullen kruipen

Indicatif futur

  • je ramperai
  • tu ramperas
  • il/elle rampera
  • nous ramperons
  • vous ramperez
  • ils/elles ramperont

Toekomende tijd II

  • ik zal gekropen hebben
  • jij zult gekropen hebben
  • hij/zij/het zal gekropen hebben
  • wij zullen gekropen hebben
  • jullie zullen gekropen hebben
  • zij zullen gekropen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai rampé
  • tu auras rampé
  • il/elle aura rampé
  • nous aurons rampé
  • vous aurez rampé
  • ils/elles auront rampé

Conditionalis I

  • ik zou kruipen
  • jij zou kruipen
  • hij/zij/het zou kruipen
  • wij zouden kruipen
  • jullie zouden kruipen
  • zij zouden kruipen

Conditionnel présent

  • je ramperais
  • tu ramperais
  • il/elle ramperait
  • nous ramperions
  • vous ramperiez
  • ils/elles ramperaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekropen
  • jij zou hebben gekropen
  • hij/zij/het zou hebben gekropen
  • wij zouden hebben gekropen
  • jullie zouden hebben gekropen
  • zij zouden hebben gekropen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais rampé
  • tu aurais rampé
  • il/elle aurait rampé
  • nous aurions rampé
  • vous auriez rampé
  • ils/elles auraient rampé

Imperatief

  • jij kruip
  • jullie kruipt

Impératif

  • tu rampe
  • vous rampez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van kruipen