Vervoeging van kwetsen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kwets
- jij kwetst
- hij/zij/het kwetst
- wij kwetsen
- jullie kwetsen
- zij kwetsen
Présent
- je choque
- tu choques
- il/elle choque
- nous choquons
- vous choquez
- ils/elles choquent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwetste
- jij kwetste
- hij/zij/het kwetste
- wij kwetsten
- jullie kwetsten
- zij kwetsten
Indicatif imparfait
- je choquais
- tu choquais
- il/elle choquait
- nous choquions
- vous choquiez
- ils/elles choquaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekwetst
- jij hebt gekwetst
- hij/zij/het heeft gekwetst
- wij hebben gekwetst
- jullie hebben gekwetst
- zij hebben gekwetst
Indicatif passé composé
- j'ai choqué
- tu as choqué
- il/elle a choqué
- nous avons choqué
- vous avez choqué
- ils/elles ont choqué
Voltooid verleden tijd
- ik had gekwetst
- jij had gekwetst
- hij/zij/het had gekwetst
- wij hadden gekwetst
- jullie hadden gekwetst
- zij hadden gekwetst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais choqué
- tu avais choqué
- il/elle avait choqué
- nous avions choqué
- vous aviez choqué
- ils/elles avaient choqué
Toekomende tijd I
- ik zal kwetsen
- jij zult kwetsen
- hij/zij/het zal kwetsen
- wij zullen kwetsen
- jullie zullen kwetsen
- zij zullen kwetsen
Indicatif futur
- je choquerai
- tu choqueras
- il/elle choquera
- nous choquerons
- vous choquerez
- ils/elles choqueront
Toekomende tijd II
- ik zal gekwetst hebben
- jij zult gekwetst hebben
- hij/zij/het zal gekwetst hebben
- wij zullen gekwetst hebben
- jullie zullen gekwetst hebben
- zij zullen gekwetst hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai choqué
- tu auras choqué
- il/elle aura choqué
- nous aurons choqué
- vous aurez choqué
- ils/elles auront choqué
Conditionalis I
- ik zou kwetsen
- jij zou kwetsen
- hij/zij/het zou kwetsen
- wij zouden kwetsen
- jullie zouden kwetsen
- zij zouden kwetsen
Conditionnel présent
- je choquerais
- tu choquerais
- il/elle choquerait
- nous choquerions
- vous choqueriez
- ils/elles choqueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekwetst
- jij zou hebben gekwetst
- hij/zij/het zou hebben gekwetst
- wij zouden hebben gekwetst
- jullie zouden hebben gekwetst
- zij zouden hebben gekwetst
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais choqué
- tu aurais choqué
- il/elle aurait choqué
- nous aurions choqué
- vous auriez choqué
- ils/elles auraient choqué
Imperatief
- jij kwets
- jullie kwetst
Impératif
- tu choque
- vous choquez