Vervoeging van laveren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laveer
- jij laveert
- hij/zij/het laveert
- wij laveren
- jullie laveren
- zij laveren
Présent
- je louvoie
- tu louvoies
- il/elle louvoie
- nous louvoyons
- vous louvoyez
- ils/elles louvoient
Onvoltooid verleden tijd
- ik laveerde
- jij laveerde
- hij/zij/het laveerde
- wij laveerden
- jullie laveerden
- zij laveerden
Indicatif imparfait
- je louvoyais
- tu louvoyais
- il/elle louvoyait
- nous louvoyions
- vous louvoyiez
- ils/elles louvoyaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelaveerd
- jij hebt gelaveerd
- hij/zij/het heeft gelaveerd
- wij hebben gelaveerd
- jullie hebben gelaveerd
- zij hebben gelaveerd
Indicatif passé composé
- j'ai louvoyé
- tu as louvoyé
- il/elle a louvoyé
- nous avons louvoyé
- vous avez louvoyé
- ils/elles ont louvoyé
Voltooid verleden tijd
- ik had gelaveerd
- jij had gelaveerd
- hij/zij/het had gelaveerd
- wij hadden gelaveerd
- jullie hadden gelaveerd
- zij hadden gelaveerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais louvoyé
- tu avais louvoyé
- il/elle avait louvoyé
- nous avions louvoyé
- vous aviez louvoyé
- ils/elles avaient louvoyé
Toekomende tijd I
- ik zal laveren
- jij zult laveren
- hij/zij/het zal laveren
- wij zullen laveren
- jullie zullen laveren
- zij zullen laveren
Indicatif futur
- je louvoierai
- tu louvoieras
- il/elle louvoiera
- nous louvoierons
- vous louvoierez
- ils/elles louvoieront
Toekomende tijd II
- ik zal gelaveerd hebben
- jij zult gelaveerd hebben
- hij/zij/het zal gelaveerd hebben
- wij zullen gelaveerd hebben
- jullie zullen gelaveerd hebben
- zij zullen gelaveerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai louvoyé
- tu auras louvoyé
- il/elle aura louvoyé
- nous aurons louvoyé
- vous aurez louvoyé
- ils/elles auront louvoyé
Conditionalis I
- ik zou laveren
- jij zou laveren
- hij/zij/het zou laveren
- wij zouden laveren
- jullie zouden laveren
- zij zouden laveren
Conditionnel présent
- je louvoierais
- tu louvoierais
- il/elle louvoierait
- nous louvoierions
- vous louvoieriez
- ils/elles louvoieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelaveerd
- jij zou hebben gelaveerd
- hij/zij/het zou hebben gelaveerd
- wij zouden hebben gelaveerd
- jullie zouden hebben gelaveerd
- zij zouden hebben gelaveerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais louvoyé
- tu aurais louvoyé
- il/elle aurait louvoyé
- nous aurions louvoyé
- vous auriez louvoyé
- ils/elles auraient louvoyé
Imperatief
- jij laveer
- jullie laveert
Impératif
- tu louvoie
- vous louvoyez