Vervoeging van liegen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lieg
- jij liegt
- hij/zij/het liegt
- wij liegen
- jullie liegen
- zij liegen
Présent
- je mens
- tu mens
- il/elle ment
- nous mentons
- vous mentez
- ils/elles mentent
Onvoltooid verleden tijd
- ik loog
- jij loog
- hij/zij/het loog
- wij logen
- jullie logen
- zij logen
Indicatif imparfait
- je mentais
- tu mentais
- il/elle mentait
- nous mentions
- vous mentiez
- ils/elles mentaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelogen
- jij hebt gelogen
- hij/zij/het heeft gelogen
- wij hebben gelogen
- jullie hebben gelogen
- zij hebben gelogen
Indicatif passé composé
- j'ai menti
- tu as menti
- il/elle a menti
- nous avons menti
- vous avez menti
- ils/elles ont menti
Voltooid verleden tijd
- ik had gelogen
- jij had gelogen
- hij/zij/het had gelogen
- wij hadden gelogen
- jullie hadden gelogen
- zij hadden gelogen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais menti
- tu avais menti
- il/elle avait menti
- nous avions menti
- vous aviez menti
- ils/elles avaient menti
Toekomende tijd I
- ik zal liegen
- jij zult liegen
- hij/zij/het zal liegen
- wij zullen liegen
- jullie zullen liegen
- zij zullen liegen
Indicatif futur
- je mentirai
- tu mentiras
- il/elle mentira
- nous mentirons
- vous mentirez
- ils/elles mentiront
Toekomende tijd II
- ik zal gelogen hebben
- jij zult gelogen hebben
- hij/zij/het zal gelogen hebben
- wij zullen gelogen hebben
- jullie zullen gelogen hebben
- zij zullen gelogen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai menti
- tu auras menti
- il/elle aura menti
- nous aurons menti
- vous aurez menti
- ils/elles auront menti
Conditionalis I
- ik zou liegen
- jij zou liegen
- hij/zij/het zou liegen
- wij zouden liegen
- jullie zouden liegen
- zij zouden liegen
Conditionnel présent
- je mentirais
- tu mentirais
- il/elle mentirait
- nous mentirions
- vous mentiriez
- ils/elles mentiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelogen
- jij zou hebben gelogen
- hij/zij/het zou hebben gelogen
- wij zouden hebben gelogen
- jullie zouden hebben gelogen
- zij zouden hebben gelogen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais menti
- tu aurais menti
- il/elle aurait menti
- nous aurions menti
- vous auriez menti
- ils/elles auraient menti
Imperatief
- jij lieg
- jullie liegt
Impératif
- tu mens
- vous mentez