Vervoeging van lynchen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lynch
- jij lyncht
- hij/zij/het lyncht
- wij lynchen
- jullie lynchen
- zij lynchen
Présent
- je lynche
- tu lynches
- il/elle lynche
- nous lynchons
- vous lynchez
- ils/elles lynchent
Onvoltooid verleden tijd
- ik lynchte
- jij lynchte
- hij/zij/het lynchte
- wij lynchten
- jullie lynchten
- zij lynchten
Indicatif imparfait
- je lynchais
- tu lynchais
- il/elle lynchait
- nous lynchions
- vous lynchiez
- ils/elles lynchaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelyncht
- jij hebt gelyncht
- hij/zij/het heeft gelyncht
- wij hebben gelyncht
- jullie hebben gelyncht
- zij hebben gelyncht
Indicatif passé composé
- j'ai lynché
- tu as lynché
- il/elle a lynché
- nous avons lynché
- vous avez lynché
- ils/elles ont lynché
Voltooid verleden tijd
- ik had gelyncht
- jij had gelyncht
- hij/zij/het had gelyncht
- wij hadden gelyncht
- jullie hadden gelyncht
- zij hadden gelyncht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais lynché
- tu avais lynché
- il/elle avait lynché
- nous avions lynché
- vous aviez lynché
- ils/elles avaient lynché
Toekomende tijd I
- ik zal lynchen
- jij zult lynchen
- hij/zij/het zal lynchen
- wij zullen lynchen
- jullie zullen lynchen
- zij zullen lynchen
Indicatif futur
- je lyncherai
- tu lyncheras
- il/elle lynchera
- nous lyncherons
- vous lyncherez
- ils/elles lyncheront
Toekomende tijd II
- ik zal gelyncht hebben
- jij zult gelyncht hebben
- hij/zij/het zal gelyncht hebben
- wij zullen gelyncht hebben
- jullie zullen gelyncht hebben
- zij zullen gelyncht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai lynché
- tu auras lynché
- il/elle aura lynché
- nous aurons lynché
- vous aurez lynché
- ils/elles auront lynché
Conditionalis I
- ik zou lynchen
- jij zou lynchen
- hij/zij/het zou lynchen
- wij zouden lynchen
- jullie zouden lynchen
- zij zouden lynchen
Conditionnel présent
- je lyncherais
- tu lyncherais
- il/elle lyncherait
- nous lyncherions
- vous lyncheriez
- ils/elles lyncheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelyncht
- jij zou hebben gelyncht
- hij/zij/het zou hebben gelyncht
- wij zouden hebben gelyncht
- jullie zouden hebben gelyncht
- zij zouden hebben gelyncht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais lynché
- tu aurais lynché
- il/elle aurait lynché
- nous aurions lynché
- vous auriez lynché
- ils/elles auraient lynché
Imperatief
- jij lynch
- jullie lyncht
Impératif
- tu lynche
- vous lynchez