Vervoeging van magnetiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): magnetiseren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik magnetiseer
- jij magnetiseert
- hij/zij/het magnetiseert
- wij magnetiseren
- jullie magnetiseren
- zij magnetiseren
Présent
- j'aimante
- tu aimantes
- il/elle aimante
- nous aimantons
- vous aimantez
- ils/elles aimantent
Onvoltooid verleden tijd
- ik magnetiseerde
- jij magnetiseerde
- hij/zij/het magnetiseerde
- wij magnetiseerden
- jullie magnetiseerden
- zij magnetiseerden
Indicatif imparfait
- j'aimantais
- tu aimantais
- il/elle aimantait
- nous aimantions
- vous aimantiez
- ils/elles aimantaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemagnetiseerd
- jij hebt gemagnetiseerd
- hij/zij/het heeft gemagnetiseerd
- wij hebben gemagnetiseerd
- jullie hebben gemagnetiseerd
- zij hebben gemagnetiseerd
Indicatif passé composé
- j'ai aimanté
- tu as aimanté
- il/elle a aimanté
- nous avons aimanté
- vous avez aimanté
- ils/elles ont aimanté
Voltooid verleden tijd
- ik had gemagnetiseerd
- jij had gemagnetiseerd
- hij/zij/het had gemagnetiseerd
- wij hadden gemagnetiseerd
- jullie hadden gemagnetiseerd
- zij hadden gemagnetiseerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais aimanté
- tu avais aimanté
- il/elle avait aimanté
- nous avions aimanté
- vous aviez aimanté
- ils/elles avaient aimanté
Toekomende tijd I
- ik zal magnetiseren
- jij zult magnetiseren
- hij/zij/het zal magnetiseren
- wij zullen magnetiseren
- jullie zullen magnetiseren
- zij zullen magnetiseren
Indicatif futur
- j'aimanterai
- tu aimanteras
- il/elle aimantera
- nous aimanterons
- vous aimanterez
- ils/elles aimanteront
Toekomende tijd II
- ik zal gemagnetiseerd hebben
- jij zult gemagnetiseerd hebben
- hij/zij/het zal gemagnetiseerd hebben
- wij zullen gemagnetiseerd hebben
- jullie zullen gemagnetiseerd hebben
- zij zullen gemagnetiseerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai aimanté
- tu auras aimanté
- il/elle aura aimanté
- nous aurons aimanté
- vous aurez aimanté
- ils/elles auront aimanté
Conditionalis I
- ik zou magnetiseren
- jij zou magnetiseren
- hij/zij/het zou magnetiseren
- wij zouden magnetiseren
- jullie zouden magnetiseren
- zij zouden magnetiseren
Conditionnel présent
- j'aimanterais
- tu aimanterais
- il/elle aimanterait
- nous aimanterions
- vous aimanteriez
- ils/elles aimanteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gemagnetiseerd
- jij zou hebben gemagnetiseerd
- hij/zij/het zou hebben gemagnetiseerd
- wij zouden hebben gemagnetiseerd
- jullie zouden hebben gemagnetiseerd
- zij zouden hebben gemagnetiseerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais aimanté
- tu aurais aimanté
- il/elle aurait aimanté
- nous aurions aimanté
- vous auriez aimanté
- ils/elles auraient aimanté
Imperatief
- jij magnetiseer
- jullie magnetiseert
Impératif
- tu aimante
- vous aimantez