Vervoeging van masturberen
Onbepaalde wijs (infinitief): masturberen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik masturbeer
- jij masturbeert
- hij/zij/het masturbeert
- wij masturberen
- jullie masturberen
- zij masturberen
Présent
- je branle
- tu branles
- il/elle branle
- nous branlons
- vous branlez
- ils/elles branlent
Onvoltooid verleden tijd
- ik masturbeerde
- jij masturbeerde
- hij/zij/het masturbeerde
- wij masturbeerden
- jullie masturbeerden
- zij masturbeerden
Indicatif imparfait
- je branlais
- tu branlais
- il/elle branlait
- nous branlions
- vous branliez
- ils/elles branlaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemasturbeerd
- jij hebt gemasturbeerd
- hij/zij/het heeft gemasturbeerd
- wij hebben gemasturbeerd
- jullie hebben gemasturbeerd
- zij hebben gemasturbeerd
Indicatif passé composé
- j'ai branlé
- tu as branlé
- il/elle a branlé
- nous avons branlé
- vous avez branlé
- ils/elles ont branlé
Voltooid verleden tijd
- ik had gemasturbeerd
- jij had gemasturbeerd
- hij/zij/het had gemasturbeerd
- wij hadden gemasturbeerd
- jullie hadden gemasturbeerd
- zij hadden gemasturbeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais branlé
- tu avais branlé
- il/elle avait branlé
- nous avions branlé
- vous aviez branlé
- ils/elles avaient branlé
Toekomende tijd I
- ik zal masturberen
- jij zult masturberen
- hij/zij/het zal masturberen
- wij zullen masturberen
- jullie zullen masturberen
- zij zullen masturberen
Indicatif futur
- je branlerai
- tu branleras
- il/elle branlera
- nous branlerons
- vous branlerez
- ils/elles branleront
Toekomende tijd II
- ik zal gemasturbeerd hebben
- jij zult gemasturbeerd hebben
- hij/zij/het zal gemasturbeerd hebben
- wij zullen gemasturbeerd hebben
- jullie zullen gemasturbeerd hebben
- zij zullen gemasturbeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai branlé
- tu auras branlé
- il/elle aura branlé
- nous aurons branlé
- vous aurez branlé
- ils/elles auront branlé
Conditionalis I
- ik zou masturberen
- jij zou masturberen
- hij/zij/het zou masturberen
- wij zouden masturberen
- jullie zouden masturberen
- zij zouden masturberen
Conditionnel présent
- je branlerais
- tu branlerais
- il/elle branlerait
- nous branlerions
- vous branleriez
- ils/elles branleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gemasturbeerd
- jij zou hebben gemasturbeerd
- hij/zij/het zou hebben gemasturbeerd
- wij zouden hebben gemasturbeerd
- jullie zouden hebben gemasturbeerd
- zij zouden hebben gemasturbeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais branlé
- tu aurais branlé
- il/elle aurait branlé
- nous aurions branlé
- vous auriez branlé
- ils/elles auraient branlé
Imperatief
- jij masturbeer
- jullie masturbeert
Impératif
- tu branle
- vous branlez