Vervoeging van minachten
Onbepaalde wijs (infinitief): minachten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik minacht
- jij minacht
- hij/zij/het minacht
- wij minachten
- jullie minachten
- zij minachten
Présent
- je dédaigne
- tu dédaignes
- il/elle dédaigne
- nous dédaignons
- vous dédaignez
- ils/elles dédaignent
Onvoltooid verleden tijd
- ik minachtte
- jij minachtte
- hij/zij/het minachtte
- wij minachtten
- jullie minachtten
- zij minachtten
Indicatif imparfait
- je dédaignais
- tu dédaignais
- il/elle dédaignait
- nous dédaignions
- vous dédaigniez
- ils/elles dédaignaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geminacht
- jij hebt geminacht
- hij/zij/het heeft geminacht
- wij hebben geminacht
- jullie hebben geminacht
- zij hebben geminacht
Indicatif passé composé
- j'ai dédaigné
- tu as dédaigné
- il/elle a dédaigné
- nous avons dédaigné
- vous avez dédaigné
- ils/elles ont dédaigné
Voltooid verleden tijd
- ik had geminacht
- jij had geminacht
- hij/zij/het had geminacht
- wij hadden geminacht
- jullie hadden geminacht
- zij hadden geminacht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dédaigné
- tu avais dédaigné
- il/elle avait dédaigné
- nous avions dédaigné
- vous aviez dédaigné
- ils/elles avaient dédaigné
Toekomende tijd I
- ik zal minachten
- jij zult minachten
- hij/zij/het zal minachten
- wij zullen minachten
- jullie zullen minachten
- zij zullen minachten
Indicatif futur
- je dédaignerai
- tu dédaigneras
- il/elle dédaignera
- nous dédaignerons
- vous dédaignerez
- ils/elles dédaigneront
Toekomende tijd II
- ik zal geminacht hebben
- jij zult geminacht hebben
- hij/zij/het zal geminacht hebben
- wij zullen geminacht hebben
- jullie zullen geminacht hebben
- zij zullen geminacht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dédaigné
- tu auras dédaigné
- il/elle aura dédaigné
- nous aurons dédaigné
- vous aurez dédaigné
- ils/elles auront dédaigné
Conditionalis I
- ik zou minachten
- jij zou minachten
- hij/zij/het zou minachten
- wij zouden minachten
- jullie zouden minachten
- zij zouden minachten
Conditionnel présent
- je dédaignerais
- tu dédaignerais
- il/elle dédaignerait
- nous dédaignerions
- vous dédaigneriez
- ils/elles dédaigneraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geminacht
- jij zou hebben geminacht
- hij/zij/het zou hebben geminacht
- wij zouden hebben geminacht
- jullie zouden hebben geminacht
- zij zouden hebben geminacht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dédaigné
- tu aurais dédaigné
- il/elle aurait dédaigné
- nous aurions dédaigné
- vous auriez dédaigné
- ils/elles auraient dédaigné
Imperatief
- jij minacht
- jullie minacht
Impératif
- tu dédaigne
- vous dédaignez