Vervoeging van naleven

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leef na
  • jij leeft na
  • hij/zij/het leeft na
  • wij leven na
  • jullie leven na
  • zij leven na

Présent

  • j'accomplis
  • tu accomplis
  • il/elle accomplit
  • nous accomplissons
  • vous accomplissez
  • ils/elles accomplissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik leefde na
  • jij leefde na
  • hij/zij/het leefde na
  • wij leefden na
  • jullie leefden na
  • zij leefden na

Indicatif imparfait

  • j'accomplissais
  • tu accomplissais
  • il/elle accomplissait
  • nous accomplissions
  • vous accomplissiez
  • ils/elles accomplissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nageleefd
  • jij hebt nageleefd
  • hij/zij/het heeft nageleefd
  • wij hebben nageleefd
  • jullie hebben nageleefd
  • zij hebben nageleefd

Indicatif passé composé

  • j'ai accompli
  • tu as accompli
  • il/elle a accompli
  • nous avons accompli
  • vous avez accompli
  • ils/elles ont accompli

Voltooid verleden tijd

  • ik had nageleefd
  • jij had nageleefd
  • hij/zij/het had nageleefd
  • wij hadden nageleefd
  • jullie hadden nageleefd
  • zij hadden nageleefd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais accompli
  • tu avais accompli
  • il/elle avait accompli
  • nous avions accompli
  • vous aviez accompli
  • ils/elles avaient accompli

Toekomende tijd I

  • ik zal naleven
  • jij zult naleven
  • hij/zij/het zal naleven
  • wij zullen naleven
  • jullie zullen naleven
  • zij zullen naleven

Indicatif futur

  • j'accomplirai
  • tu accompliras
  • il/elle accomplira
  • nous accomplirons
  • vous accomplirez
  • ils/elles accompliront

Toekomende tijd II

  • ik zal nageleefd hebben
  • jij zult nageleefd hebben
  • hij/zij/het zal nageleefd hebben
  • wij zullen nageleefd hebben
  • jullie zullen nageleefd hebben
  • zij zullen nageleefd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai accompli
  • tu auras accompli
  • il/elle aura accompli
  • nous aurons accompli
  • vous aurez accompli
  • ils/elles auront accompli

Conditionalis I

  • ik zou naleven
  • jij zou naleven
  • hij/zij/het zou naleven
  • wij zouden naleven
  • jullie zouden naleven
  • zij zouden naleven

Conditionnel présent

  • j'accomplirais
  • tu accomplirais
  • il/elle accomplirait
  • nous accomplirions
  • vous accompliriez
  • ils/elles accompliraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben nageleefd
  • jij zou hebben nageleefd
  • hij/zij/het zou hebben nageleefd
  • wij zouden hebben nageleefd
  • jullie zouden hebben nageleefd
  • zij zouden hebben nageleefd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais accompli
  • tu aurais accompli
  • il/elle aurait accompli
  • nous aurions accompli
  • vous auriez accompli
  • ils/elles auraient accompli

Imperatief

  • jij leef na
  • jullie leeft na

Impératif

  • tu accomplis
  • vous accomplissez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van naleven