Vervoeging van nastreven
Onbepaalde wijs (infinitief): nastreven
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik streef na
- jij streeft na
- hij/zij/het streeft na
- wij streven na
- jullie streven na
- zij streven na
Présent
- j'aspire
- tu aspires
- il/elle aspire
- nous aspirons
- vous aspirez
- ils/elles aspirent
Onvoltooid verleden tijd
- ik streefde na
- jij streefde na
- hij/zij/het streefde na
- wij streefden na
- jullie streefden na
- zij streefden na
Indicatif imparfait
- j'aspirais
- tu aspirais
- il/elle aspirait
- nous aspirions
- vous aspiriez
- ils/elles aspiraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb nagestreefd
- jij hebt nagestreefd
- hij/zij/het heeft nagestreefd
- wij hebben nagestreefd
- jullie hebben nagestreefd
- zij hebben nagestreefd
Indicatif passé composé
- j'ai aspiré
- tu as aspiré
- il/elle a aspiré
- nous avons aspiré
- vous avez aspiré
- ils/elles ont aspiré
Voltooid verleden tijd
- ik had nagestreefd
- jij had nagestreefd
- hij/zij/het had nagestreefd
- wij hadden nagestreefd
- jullie hadden nagestreefd
- zij hadden nagestreefd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais aspiré
- tu avais aspiré
- il/elle avait aspiré
- nous avions aspiré
- vous aviez aspiré
- ils/elles avaient aspiré
Toekomende tijd I
- ik zal nastreven
- jij zult nastreven
- hij/zij/het zal nastreven
- wij zullen nastreven
- jullie zullen nastreven
- zij zullen nastreven
Indicatif futur
- j'aspirerai
- tu aspireras
- il/elle aspirera
- nous aspirerons
- vous aspirerez
- ils/elles aspireront
Toekomende tijd II
- ik zal nagestreefd hebben
- jij zult nagestreefd hebben
- hij/zij/het zal nagestreefd hebben
- wij zullen nagestreefd hebben
- jullie zullen nagestreefd hebben
- zij zullen nagestreefd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai aspiré
- tu auras aspiré
- il/elle aura aspiré
- nous aurons aspiré
- vous aurez aspiré
- ils/elles auront aspiré
Conditionalis I
- ik zou nastreven
- jij zou nastreven
- hij/zij/het zou nastreven
- wij zouden nastreven
- jullie zouden nastreven
- zij zouden nastreven
Conditionnel présent
- j'aspirerais
- tu aspirerais
- il/elle aspirerait
- nous aspirerions
- vous aspireriez
- ils/elles aspireraient
Conditionalis II
- ik zou hebben nagestreefd
- jij zou hebben nagestreefd
- hij/zij/het zou hebben nagestreefd
- wij zouden hebben nagestreefd
- jullie zouden hebben nagestreefd
- zij zouden hebben nagestreefd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais aspiré
- tu aurais aspiré
- il/elle aurait aspiré
- nous aurions aspiré
- vous auriez aspiré
- ils/elles auraient aspiré
Imperatief
- jij streef na
- jullie streeft na
Impératif
- tu aspire
- vous aspirez