Vervoeging van natrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): natrekken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trek na
- jij trekt na
- hij/zij/het trekt na
- wij trekken na
- jullie trekken na
- zij trekken na
Présent
- je calque
- tu calques
- il/elle calque
- nous calquons
- vous calquez
- ils/elles calquent
Onvoltooid verleden tijd
- ik trok na
- jij trok na
- hij/zij/het trok na
- wij trokken na
- jullie trokken na
- zij trokken na
Indicatif imparfait
- je calquais
- tu calquais
- il/elle calquait
- nous calquions
- vous calquiez
- ils/elles calquaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb nagetrokken
- jij hebt nagetrokken
- hij/zij/het heeft nagetrokken
- wij hebben nagetrokken
- jullie hebben nagetrokken
- zij hebben nagetrokken
Indicatif passé composé
- j'ai calqué
- tu as calqué
- il/elle a calqué
- nous avons calqué
- vous avez calqué
- ils/elles ont calqué
Voltooid verleden tijd
- ik had nagetrokken
- jij had nagetrokken
- hij/zij/het had nagetrokken
- wij hadden nagetrokken
- jullie hadden nagetrokken
- zij hadden nagetrokken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais calqué
- tu avais calqué
- il/elle avait calqué
- nous avions calqué
- vous aviez calqué
- ils/elles avaient calqué
Toekomende tijd I
- ik zal natrekken
- jij zult natrekken
- hij/zij/het zal natrekken
- wij zullen natrekken
- jullie zullen natrekken
- zij zullen natrekken
Indicatif futur
- je calquerai
- tu calqueras
- il/elle calquera
- nous calquerons
- vous calquerez
- ils/elles calqueront
Toekomende tijd II
- ik zal nagetrokken hebben
- jij zult nagetrokken hebben
- hij/zij/het zal nagetrokken hebben
- wij zullen nagetrokken hebben
- jullie zullen nagetrokken hebben
- zij zullen nagetrokken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai calqué
- tu auras calqué
- il/elle aura calqué
- nous aurons calqué
- vous aurez calqué
- ils/elles auront calqué
Conditionalis I
- ik zou natrekken
- jij zou natrekken
- hij/zij/het zou natrekken
- wij zouden natrekken
- jullie zouden natrekken
- zij zouden natrekken
Conditionnel présent
- je calquerais
- tu calquerais
- il/elle calquerait
- nous calquerions
- vous calqueriez
- ils/elles calqueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben nagetrokken
- jij zou hebben nagetrokken
- hij/zij/het zou hebben nagetrokken
- wij zouden hebben nagetrokken
- jullie zouden hebben nagetrokken
- zij zouden hebben nagetrokken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais calqué
- tu aurais calqué
- il/elle aurait calqué
- nous aurions calqué
- vous auriez calqué
- ils/elles auraient calqué
Imperatief
- jij trek na
- jullie trekt na
Impératif
- tu calque
- vous calquez