Vervoeging van neigen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik neig
- jij neigt
- hij/zij/het neigt
- wij neigen
- jullie neigen
- zij neigen
Présent
- j'incline
- tu inclines
- il/elle incline
- nous inclinons
- vous inclinez
- ils/elles inclinent
Onvoltooid verleden tijd
- ik neigde
- jij neigde
- hij/zij/het neigde
- wij neigden
- jullie neigden
- zij neigden
Indicatif imparfait
- j'inclinais
- tu inclinais
- il/elle inclinait
- nous inclinions
- vous incliniez
- ils/elles inclinaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geneigd
- jij hebt geneigd
- hij/zij/het heeft geneigd
- wij hebben geneigd
- jullie hebben geneigd
- zij hebben geneigd
Indicatif passé composé
- j'ai incliné
- tu as incliné
- il/elle a incliné
- nous avons incliné
- vous avez incliné
- ils/elles ont incliné
Voltooid verleden tijd
- ik had geneigd
- jij had geneigd
- hij/zij/het had geneigd
- wij hadden geneigd
- jullie hadden geneigd
- zij hadden geneigd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais incliné
- tu avais incliné
- il/elle avait incliné
- nous avions incliné
- vous aviez incliné
- ils/elles avaient incliné
Toekomende tijd I
- ik zal neigen
- jij zult neigen
- hij/zij/het zal neigen
- wij zullen neigen
- jullie zullen neigen
- zij zullen neigen
Indicatif futur
- j'inclinerai
- tu inclineras
- il/elle inclinera
- nous inclinerons
- vous inclinerez
- ils/elles inclineront
Toekomende tijd II
- ik zal geneigd hebben
- jij zult geneigd hebben
- hij/zij/het zal geneigd hebben
- wij zullen geneigd hebben
- jullie zullen geneigd hebben
- zij zullen geneigd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai incliné
- tu auras incliné
- il/elle aura incliné
- nous aurons incliné
- vous aurez incliné
- ils/elles auront incliné
Conditionalis I
- ik zou neigen
- jij zou neigen
- hij/zij/het zou neigen
- wij zouden neigen
- jullie zouden neigen
- zij zouden neigen
Conditionnel présent
- j'inclinerais
- tu inclinerais
- il/elle inclinerait
- nous inclinerions
- vous inclineriez
- ils/elles inclineraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geneigd
- jij zou hebben geneigd
- hij/zij/het zou hebben geneigd
- wij zouden hebben geneigd
- jullie zouden hebben geneigd
- zij zouden hebben geneigd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais incliné
- tu aurais incliné
- il/elle aurait incliné
- nous aurions incliné
- vous auriez incliné
- ils/elles auraient incliné
Imperatief
- jij neig
- jullie neigt
Impératif
- tu incline
- vous inclinez