Vervoeging van noden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik nood
- jij noodt
- hij/zij/het noodt
- wij noden
- jullie noden
- zij noden
Présent
- j'invite
- tu invites
- il/elle invite
- nous invitons
- vous invitez
- ils/elles invitent
Onvoltooid verleden tijd
- ik noodde
- jij noodde
- hij/zij/het noodde
- wij noodden
- jullie noodden
- zij noodden
Indicatif imparfait
- j'invitais
- tu invitais
- il/elle invitait
- nous invitions
- vous invitiez
- ils/elles invitaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genood
- jij hebt genood
- hij/zij/het heeft genood
- wij hebben genood
- jullie hebben genood
- zij hebben genood
Indicatif passé composé
- j'ai invité
- tu as invité
- il/elle a invité
- nous avons invité
- vous avez invité
- ils/elles ont invité
Voltooid verleden tijd
- ik had genood
- jij had genood
- hij/zij/het had genood
- wij hadden genood
- jullie hadden genood
- zij hadden genood
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais invité
- tu avais invité
- il/elle avait invité
- nous avions invité
- vous aviez invité
- ils/elles avaient invité
Toekomende tijd I
- ik zal noden
- jij zult noden
- hij/zij/het zal noden
- wij zullen noden
- jullie zullen noden
- zij zullen noden
Indicatif futur
- j'inviterai
- tu inviteras
- il/elle invitera
- nous inviterons
- vous inviterez
- ils/elles inviteront
Toekomende tijd II
- ik zal genood hebben
- jij zult genood hebben
- hij/zij/het zal genood hebben
- wij zullen genood hebben
- jullie zullen genood hebben
- zij zullen genood hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai invité
- tu auras invité
- il/elle aura invité
- nous aurons invité
- vous aurez invité
- ils/elles auront invité
Conditionalis I
- ik zou noden
- jij zou noden
- hij/zij/het zou noden
- wij zouden noden
- jullie zouden noden
- zij zouden noden
Conditionnel présent
- j'inviterais
- tu inviterais
- il/elle inviterait
- nous inviterions
- vous inviteriez
- ils/elles inviteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben genood
- jij zou hebben genood
- hij/zij/het zou hebben genood
- wij zouden hebben genood
- jullie zouden hebben genood
- zij zouden hebben genood
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais invité
- tu aurais invité
- il/elle aurait invité
- nous aurions invité
- vous auriez invité
- ils/elles auraient invité
Imperatief
- jij nood
- jullie noodt
Impératif
- tu invite
- vous invitez