Vervoeging van omploegen

Vertaling: labourer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ploeg om
  • jij ploegt om
  • hij/zij/het ploegt om
  • wij ploegen om
  • jullie ploegen om
  • zij ploegen om

Présent

  • je laboure
  • tu laboures
  • il/elle laboure
  • nous labourons
  • vous labourez
  • ils/elles labourent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ploegde om
  • jij ploegde om
  • hij/zij/het ploegde om
  • wij ploegden om
  • jullie ploegden om
  • zij ploegden om

Indicatif imparfait

  • je labourais
  • tu labourais
  • il/elle labourait
  • nous labourions
  • vous labouriez
  • ils/elles labouraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omgeploegd
  • jij hebt omgeploegd
  • hij/zij/het heeft omgeploegd
  • wij hebben omgeploegd
  • jullie hebben omgeploegd
  • zij hebben omgeploegd

Indicatif passé composé

  • j'ai labouré
  • tu as labouré
  • il/elle a labouré
  • nous avons labouré
  • vous avez labouré
  • ils/elles ont labouré

Voltooid verleden tijd

  • ik had omgeploegd
  • jij had omgeploegd
  • hij/zij/het had omgeploegd
  • wij hadden omgeploegd
  • jullie hadden omgeploegd
  • zij hadden omgeploegd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais labouré
  • tu avais labouré
  • il/elle avait labouré
  • nous avions labouré
  • vous aviez labouré
  • ils/elles avaient labouré

Toekomende tijd I

  • ik zal omploegen
  • jij zult omploegen
  • hij/zij/het zal omploegen
  • wij zullen omploegen
  • jullie zullen omploegen
  • zij zullen omploegen

Indicatif futur

  • je labourerai
  • tu laboureras
  • il/elle labourera
  • nous labourerons
  • vous labourerez
  • ils/elles laboureront

Toekomende tijd II

  • ik zal omgeploegd hebben
  • jij zult omgeploegd hebben
  • hij/zij/het zal omgeploegd hebben
  • wij zullen omgeploegd hebben
  • jullie zullen omgeploegd hebben
  • zij zullen omgeploegd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai labouré
  • tu auras labouré
  • il/elle aura labouré
  • nous aurons labouré
  • vous aurez labouré
  • ils/elles auront labouré

Conditionalis I

  • ik zou omploegen
  • jij zou omploegen
  • hij/zij/het zou omploegen
  • wij zouden omploegen
  • jullie zouden omploegen
  • zij zouden omploegen

Conditionnel présent

  • je labourerais
  • tu labourerais
  • il/elle labourerait
  • nous labourerions
  • vous laboureriez
  • ils/elles laboureraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben omgeploegd
  • jij zou hebben omgeploegd
  • hij/zij/het zou hebben omgeploegd
  • wij zouden hebben omgeploegd
  • jullie zouden hebben omgeploegd
  • zij zouden hebben omgeploegd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais labouré
  • tu aurais labouré
  • il/elle aurait labouré
  • nous aurions labouré
  • vous auriez labouré
  • ils/elles auraient labouré

Imperatief

  • jij ploeg om
  • jullie ploegt om

Impératif

  • tu laboure
  • vous labourez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van omploegen