Vervoeging van omroepen
Onbepaalde wijs (infinitief): omroepen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik roep om
- jij roept om
- hij/zij/het roept om
- wij roepen om
- jullie roepen om
- zij roepen om
Présent
- je diffuse
- tu diffuses
- il/elle diffuse
- nous diffusons
- vous diffusez
- ils/elles diffusent
Onvoltooid verleden tijd
- ik riep om
- jij riep om
- hij/zij/het riep om
- wij riepen om
- jullie riepen om
- zij riepen om
Indicatif imparfait
- je diffusais
- tu diffusais
- il/elle diffusait
- nous diffusions
- vous diffusiez
- ils/elles diffusaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omgeroepen
- jij hebt omgeroepen
- hij/zij/het heeft omgeroepen
- wij hebben omgeroepen
- jullie hebben omgeroepen
- zij hebben omgeroepen
Indicatif passé composé
- j'ai diffusé
- tu as diffusé
- il/elle a diffusé
- nous avons diffusé
- vous avez diffusé
- ils/elles ont diffusé
Voltooid verleden tijd
- ik had omgeroepen
- jij had omgeroepen
- hij/zij/het had omgeroepen
- wij hadden omgeroepen
- jullie hadden omgeroepen
- zij hadden omgeroepen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais diffusé
- tu avais diffusé
- il/elle avait diffusé
- nous avions diffusé
- vous aviez diffusé
- ils/elles avaient diffusé
Toekomende tijd I
- ik zal omroepen
- jij zult omroepen
- hij/zij/het zal omroepen
- wij zullen omroepen
- jullie zullen omroepen
- zij zullen omroepen
Indicatif futur
- je diffuserai
- tu diffuseras
- il/elle diffusera
- nous diffuserons
- vous diffuserez
- ils/elles diffuseront
Toekomende tijd II
- ik zal omgeroepen hebben
- jij zult omgeroepen hebben
- hij/zij/het zal omgeroepen hebben
- wij zullen omgeroepen hebben
- jullie zullen omgeroepen hebben
- zij zullen omgeroepen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai diffusé
- tu auras diffusé
- il/elle aura diffusé
- nous aurons diffusé
- vous aurez diffusé
- ils/elles auront diffusé
Conditionalis I
- ik zou omroepen
- jij zou omroepen
- hij/zij/het zou omroepen
- wij zouden omroepen
- jullie zouden omroepen
- zij zouden omroepen
Conditionnel présent
- je diffuserais
- tu diffuserais
- il/elle diffuserait
- nous diffuserions
- vous diffuseriez
- ils/elles diffuseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben omgeroepen
- jij zou hebben omgeroepen
- hij/zij/het zou hebben omgeroepen
- wij zouden hebben omgeroepen
- jullie zouden hebben omgeroepen
- zij zouden hebben omgeroepen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais diffusé
- tu aurais diffusé
- il/elle aurait diffusé
- nous aurions diffusé
- vous auriez diffusé
- ils/elles auraient diffusé
Imperatief
- jij roep om
- jullie roept om
Impératif
- tu diffuse
- vous diffusez