Vervoeging van onderhandelen

Onbepaalde wijs (infinitief): onderhandelen

Vertaling: traiter

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onderhandel
  • jij onderhandelt
  • hij/zij/het onderhandelt
  • wij onderhandelen
  • jullie onderhandelen
  • zij onderhandelen

Présent

  • je traite
  • tu traites
  • il/elle traite
  • nous traitons
  • vous traitez
  • ils/elles traitent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik onderhandelde
  • jij onderhandelde
  • hij/zij/het onderhandelde
  • wij onderhandelden
  • jullie onderhandelden
  • zij onderhandelden

Indicatif imparfait

  • je traitais
  • tu traitais
  • il/elle traitait
  • nous traitions
  • vous traitiez
  • ils/elles traitaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb onderhandeld
  • jij hebt onderhandeld
  • hij/zij/het heeft onderhandeld
  • wij hebben onderhandeld
  • jullie hebben onderhandeld
  • zij hebben onderhandeld

Indicatif passé composé

  • j'ai traité
  • tu as traité
  • il/elle a traité
  • nous avons traité
  • vous avez traité
  • ils/elles ont traité

Voltooid verleden tijd

  • ik had onderhandeld
  • jij had onderhandeld
  • hij/zij/het had onderhandeld
  • wij hadden onderhandeld
  • jullie hadden onderhandeld
  • zij hadden onderhandeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais traité
  • tu avais traité
  • il/elle avait traité
  • nous avions traité
  • vous aviez traité
  • ils/elles avaient traité

Toekomende tijd I

  • ik zal onderhandelen
  • jij zult onderhandelen
  • hij/zij/het zal onderhandelen
  • wij zullen onderhandelen
  • jullie zullen onderhandelen
  • zij zullen onderhandelen

Indicatif futur

  • je traiterai
  • tu traiteras
  • il/elle traitera
  • nous traiterons
  • vous traiterez
  • ils/elles traiteront

Toekomende tijd II

  • ik zal onderhandeld hebben
  • jij zult onderhandeld hebben
  • hij/zij/het zal onderhandeld hebben
  • wij zullen onderhandeld hebben
  • jullie zullen onderhandeld hebben
  • zij zullen onderhandeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai traité
  • tu auras traité
  • il/elle aura traité
  • nous aurons traité
  • vous aurez traité
  • ils/elles auront traité

Conditionalis I

  • ik zou onderhandelen
  • jij zou onderhandelen
  • hij/zij/het zou onderhandelen
  • wij zouden onderhandelen
  • jullie zouden onderhandelen
  • zij zouden onderhandelen

Conditionnel présent

  • je traiterais
  • tu traiterais
  • il/elle traiterait
  • nous traiterions
  • vous traiteriez
  • ils/elles traiteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben onderhandeld
  • jij zou hebben onderhandeld
  • hij/zij/het zou hebben onderhandeld
  • wij zouden hebben onderhandeld
  • jullie zouden hebben onderhandeld
  • zij zouden hebben onderhandeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais traité
  • tu aurais traité
  • il/elle aurait traité
  • nous aurions traité
  • vous auriez traité
  • ils/elles auraient traité

Imperatief

  • jij onderhandel
  • jullie onderhandelt

Impératif

  • tu traite
  • vous traitez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van onderhandelen