Vervoeging van ontmantelen
Onbepaalde wijs (infinitief): ontmantelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontmantel
- jij ontmantelt
- hij/zij/het ontmantelt
- wij ontmantelen
- jullie ontmantelen
- zij ontmantelen
Présent
- je démasque
- tu démasques
- il/elle démasque
- nous démasquons
- vous démasquez
- ils/elles démasquent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontmantelde
- jij ontmantelde
- hij/zij/het ontmantelde
- wij ontmantelden
- jullie ontmantelden
- zij ontmantelden
Indicatif imparfait
- je démasquais
- tu démasquais
- il/elle démasquait
- nous démasquions
- vous démasquiez
- ils/elles démasquaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontmanteld
- jij hebt ontmanteld
- hij/zij/het heeft ontmanteld
- wij hebben ontmanteld
- jullie hebben ontmanteld
- zij hebben ontmanteld
Indicatif passé composé
- j'ai démasqué
- tu as démasqué
- il/elle a démasqué
- nous avons démasqué
- vous avez démasqué
- ils/elles ont démasqué
Voltooid verleden tijd
- ik had ontmanteld
- jij had ontmanteld
- hij/zij/het had ontmanteld
- wij hadden ontmanteld
- jullie hadden ontmanteld
- zij hadden ontmanteld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais démasqué
- tu avais démasqué
- il/elle avait démasqué
- nous avions démasqué
- vous aviez démasqué
- ils/elles avaient démasqué
Toekomende tijd I
- ik zal ontmantelen
- jij zult ontmantelen
- hij/zij/het zal ontmantelen
- wij zullen ontmantelen
- jullie zullen ontmantelen
- zij zullen ontmantelen
Indicatif futur
- je démasquerai
- tu démasqueras
- il/elle démasquera
- nous démasquerons
- vous démasquerez
- ils/elles démasqueront
Toekomende tijd II
- ik zal ontmanteld hebben
- jij zult ontmanteld hebben
- hij/zij/het zal ontmanteld hebben
- wij zullen ontmanteld hebben
- jullie zullen ontmanteld hebben
- zij zullen ontmanteld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai démasqué
- tu auras démasqué
- il/elle aura démasqué
- nous aurons démasqué
- vous aurez démasqué
- ils/elles auront démasqué
Conditionalis I
- ik zou ontmantelen
- jij zou ontmantelen
- hij/zij/het zou ontmantelen
- wij zouden ontmantelen
- jullie zouden ontmantelen
- zij zouden ontmantelen
Conditionnel présent
- je démasquerais
- tu démasquerais
- il/elle démasquerait
- nous démasquerions
- vous démasqueriez
- ils/elles démasqueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ontmanteld
- jij zou hebben ontmanteld
- hij/zij/het zou hebben ontmanteld
- wij zouden hebben ontmanteld
- jullie zouden hebben ontmanteld
- zij zouden hebben ontmanteld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais démasqué
- tu aurais démasqué
- il/elle aurait démasqué
- nous aurions démasqué
- vous auriez démasqué
- ils/elles auraient démasqué
Imperatief
- jij ontmantel
- jullie ontmantelt
Impératif
- tu démasque
- vous démasquez