Vervoeging van ontzien
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontzie
- jij ontziet
- hij/zij/het ontziet
- wij ontzien
- jullie ontzien
- zij ontzien
Présent
- je ménage
- tu ménages
- il/elle ménage
- nous ménageons
- vous ménagez
- ils/elles ménagent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontzag
- jij ontzag
- hij/zij/het ontzag
- wij ontzagen
- jullie ontzagen
- zij ontzagen
Indicatif imparfait
- je ménageais
- tu ménageais
- il/elle ménageait
- nous ménagions
- vous ménagiez
- ils/elles ménageaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontzien
- jij hebt ontzien
- hij/zij/het heeft ontzien
- wij hebben ontzien
- jullie hebben ontzien
- zij hebben ontzien
Indicatif passé composé
- j'ai ménagé
- tu as ménagé
- il/elle a ménagé
- nous avons ménagé
- vous avez ménagé
- ils/elles ont ménagé
Voltooid verleden tijd
- ik had ontzien
- jij had ontzien
- hij/zij/het had ontzien
- wij hadden ontzien
- jullie hadden ontzien
- zij hadden ontzien
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais ménagé
- tu avais ménagé
- il/elle avait ménagé
- nous avions ménagé
- vous aviez ménagé
- ils/elles avaient ménagé
Toekomende tijd I
- ik zal ontzien
- jij zult ontzien
- hij/zij/het zal ontzien
- wij zullen ontzien
- jullie zullen ontzien
- zij zullen ontzien
Indicatif futur
- je ménagerai
- tu ménageras
- il/elle ménagera
- nous ménagerons
- vous ménagerez
- ils/elles ménageront
Toekomende tijd II
- ik zal ontzien hebben
- jij zult ontzien hebben
- hij/zij/het zal ontzien hebben
- wij zullen ontzien hebben
- jullie zullen ontzien hebben
- zij zullen ontzien hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai ménagé
- tu auras ménagé
- il/elle aura ménagé
- nous aurons ménagé
- vous aurez ménagé
- ils/elles auront ménagé
Conditionalis I
- ik zou ontzien
- jij zou ontzien
- hij/zij/het zou ontzien
- wij zouden ontzien
- jullie zouden ontzien
- zij zouden ontzien
Conditionnel présent
- je ménagerais
- tu ménagerais
- il/elle ménagerait
- nous ménagerions
- vous ménageriez
- ils/elles ménageraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ontzien
- jij zou hebben ontzien
- hij/zij/het zou hebben ontzien
- wij zouden hebben ontzien
- jullie zouden hebben ontzien
- zij zouden hebben ontzien
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais ménagé
- tu aurais ménagé
- il/elle aurait ménagé
- nous aurions ménagé
- vous auriez ménagé
- ils/elles auraient ménagé
Imperatief
- jij ontzie
- jullie ontziet
Impératif
- tu ménage
- vous ménagez