Vervoeging van opdringen
Onbepaalde wijs (infinitief): opdringen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dring op
- jij dringt op
- hij/zij/het dringt op
- wij dringen op
- jullie dringen op
- zij dringen op
Présent
- je contrains
- tu contrains
- il/elle contraint
- nous contraignons
- vous contraignez
- ils/elles contraignent
Onvoltooid verleden tijd
- ik drong op
- jij drong op
- hij/zij/het drong op
- wij drongen op
- jullie drongen op
- zij drongen op
Indicatif imparfait
- je contraignais
- tu contraignais
- il/elle contraignait
- nous contraignions
- vous contraigniez
- ils/elles contraignaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgedrongen
- jij hebt opgedrongen
- hij/zij/het heeft opgedrongen
- wij hebben opgedrongen
- jullie hebben opgedrongen
- zij hebben opgedrongen
Indicatif passé composé
- j'ai contraint
- tu as contraint
- il/elle a contraint
- nous avons contraint
- vous avez contraint
- ils/elles ont contraint
Voltooid verleden tijd
- ik had opgedrongen
- jij had opgedrongen
- hij/zij/het had opgedrongen
- wij hadden opgedrongen
- jullie hadden opgedrongen
- zij hadden opgedrongen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais contraint
- tu avais contraint
- il/elle avait contraint
- nous avions contraint
- vous aviez contraint
- ils/elles avaient contraint
Toekomende tijd I
- ik zal opdringen
- jij zult opdringen
- hij/zij/het zal opdringen
- wij zullen opdringen
- jullie zullen opdringen
- zij zullen opdringen
Indicatif futur
- je contraindrai
- tu contraindras
- il/elle contraindra
- nous contraindrons
- vous contraindrez
- ils/elles contraindront
Toekomende tijd II
- ik zal opgedrongen hebben
- jij zult opgedrongen hebben
- hij/zij/het zal opgedrongen hebben
- wij zullen opgedrongen hebben
- jullie zullen opgedrongen hebben
- zij zullen opgedrongen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai contraint
- tu auras contraint
- il/elle aura contraint
- nous aurons contraint
- vous aurez contraint
- ils/elles auront contraint
Conditionalis I
- ik zou opdringen
- jij zou opdringen
- hij/zij/het zou opdringen
- wij zouden opdringen
- jullie zouden opdringen
- zij zouden opdringen
Conditionnel présent
- je contraindrais
- tu contraindrais
- il/elle contraindrait
- nous contraindrions
- vous contraindriez
- ils/elles contraindraient
Conditionalis II
- ik zou hebben opgedrongen
- jij zou hebben opgedrongen
- hij/zij/het zou hebben opgedrongen
- wij zouden hebben opgedrongen
- jullie zouden hebben opgedrongen
- zij zouden hebben opgedrongen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais contraint
- tu aurais contraint
- il/elle aurait contraint
- nous aurions contraint
- vous auriez contraint
- ils/elles auraient contraint
Imperatief
- jij dring op
- jullie dringt op
Impératif
- tu contrains
- vous contraignez