Vervoeging van opereren

Vertaling: opérer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik opereer
  • jij opereert
  • hij/zij/het opereert
  • wij opereren
  • jullie opereren
  • zij opereren

Présent

  • j'opère
  • tu opères
  • il/elle opère
  • nous opérons
  • vous opérez
  • ils/elles opèrent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik opereerde
  • jij opereerde
  • hij/zij/het opereerde
  • wij opereerden
  • jullie opereerden
  • zij opereerden

Indicatif imparfait

  • j'opérais
  • tu opérais
  • il/elle opérait
  • nous opérions
  • vous opériez
  • ils/elles opéraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geöpereerd
  • jij hebt geöpereerd
  • hij/zij/het heeft geöpereerd
  • wij hebben geöpereerd
  • jullie hebben geöpereerd
  • zij hebben geöpereerd

Indicatif passé composé

  • j'ai opéré
  • tu as opéré
  • il/elle a opéré
  • nous avons opéré
  • vous avez opéré
  • ils/elles ont opéré

Voltooid verleden tijd

  • ik had geöpereerd
  • jij had geöpereerd
  • hij/zij/het had geöpereerd
  • wij hadden geöpereerd
  • jullie hadden geöpereerd
  • zij hadden geöpereerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais opéré
  • tu avais opéré
  • il/elle avait opéré
  • nous avions opéré
  • vous aviez opéré
  • ils/elles avaient opéré

Toekomende tijd I

  • ik zal opereren
  • jij zult opereren
  • hij/zij/het zal opereren
  • wij zullen opereren
  • jullie zullen opereren
  • zij zullen opereren

Indicatif futur

  • j'opérerai
  • tu opéreras
  • il/elle opérera
  • nous opérerons
  • vous opérerez
  • ils/elles opéreront

Toekomende tijd II

  • ik zal geöpereerd hebben
  • jij zult geöpereerd hebben
  • hij/zij/het zal geöpereerd hebben
  • wij zullen geöpereerd hebben
  • jullie zullen geöpereerd hebben
  • zij zullen geöpereerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai opéré
  • tu auras opéré
  • il/elle aura opéré
  • nous aurons opéré
  • vous aurez opéré
  • ils/elles auront opéré

Conditionalis I

  • ik zou opereren
  • jij zou opereren
  • hij/zij/het zou opereren
  • wij zouden opereren
  • jullie zouden opereren
  • zij zouden opereren

Conditionnel présent

  • j'opérerais
  • tu opérerais
  • il/elle opérerait
  • nous opérerions
  • vous opéreriez
  • ils/elles opéreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geöpereerd
  • jij zou hebben geöpereerd
  • hij/zij/het zou hebben geöpereerd
  • wij zouden hebben geöpereerd
  • jullie zouden hebben geöpereerd
  • zij zouden hebben geöpereerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais opéré
  • tu aurais opéré
  • il/elle aurait opéré
  • nous aurions opéré
  • vous auriez opéré
  • ils/elles auraient opéré

Imperatief

  • jij opereer
  • jullie opereert

Impératif

  • tu opère
  • vous opérez