Vervoeging van opjagen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik jaag op
  • jij jaagt op
  • hij/zij/het jaagt op
  • wij jagen op
  • jullie jagen op
  • zij jagen op

Présent

  • je pourchasse
  • tu pourchasses
  • il/elle pourchasse
  • nous pourchassons
  • vous pourchassez
  • ils/elles pourchassent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik joeg op
  • jij joeg op
  • hij/zij/het joeg op
  • wij joegen op
  • jullie joegen op
  • zij joegen op

Indicatif imparfait

  • je pourchassais
  • tu pourchassais
  • il/elle pourchassait
  • nous pourchassions
  • vous pourchassiez
  • ils/elles pourchassaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgejaagd
  • jij hebt opgejaagd
  • hij/zij/het heeft opgejaagd
  • wij hebben opgejaagd
  • jullie hebben opgejaagd
  • zij hebben opgejaagd

Indicatif passé composé

  • j'ai pourchassé
  • tu as pourchassé
  • il/elle a pourchassé
  • nous avons pourchassé
  • vous avez pourchassé
  • ils/elles ont pourchassé

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgejaagd
  • jij had opgejaagd
  • hij/zij/het had opgejaagd
  • wij hadden opgejaagd
  • jullie hadden opgejaagd
  • zij hadden opgejaagd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais pourchassé
  • tu avais pourchassé
  • il/elle avait pourchassé
  • nous avions pourchassé
  • vous aviez pourchassé
  • ils/elles avaient pourchassé

Toekomende tijd I

  • ik zal opjagen
  • jij zult opjagen
  • hij/zij/het zal opjagen
  • wij zullen opjagen
  • jullie zullen opjagen
  • zij zullen opjagen

Indicatif futur

  • je pourchasserai
  • tu pourchasseras
  • il/elle pourchassera
  • nous pourchasserons
  • vous pourchasserez
  • ils/elles pourchasseront

Toekomende tijd II

  • ik zal opgejaagd hebben
  • jij zult opgejaagd hebben
  • hij/zij/het zal opgejaagd hebben
  • wij zullen opgejaagd hebben
  • jullie zullen opgejaagd hebben
  • zij zullen opgejaagd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai pourchassé
  • tu auras pourchassé
  • il/elle aura pourchassé
  • nous aurons pourchassé
  • vous aurez pourchassé
  • ils/elles auront pourchassé

Conditionalis I

  • ik zou opjagen
  • jij zou opjagen
  • hij/zij/het zou opjagen
  • wij zouden opjagen
  • jullie zouden opjagen
  • zij zouden opjagen

Conditionnel présent

  • je pourchasserais
  • tu pourchasserais
  • il/elle pourchasserait
  • nous pourchasserions
  • vous pourchasseriez
  • ils/elles pourchasseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgejaagd
  • jij zou hebben opgejaagd
  • hij/zij/het zou hebben opgejaagd
  • wij zouden hebben opgejaagd
  • jullie zouden hebben opgejaagd
  • zij zouden hebben opgejaagd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais pourchassé
  • tu aurais pourchassé
  • il/elle aurait pourchassé
  • nous aurions pourchassé
  • vous auriez pourchassé
  • ils/elles auraient pourchassé

Imperatief

  • jij jaag op
  • jullie jaagt op

Impératif

  • tu pourchasse
  • vous pourchassez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van opjagen