Vervoeging van opkopen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik koop op
- jij koopt op
- hij/zij/het koopt op
- wij kopen op
- jullie kopen op
- zij kopen op
Présent
- j'accapare
- tu accapares
- il/elle accapare
- nous accaparons
- vous accaparez
- ils/elles accaparent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kocht op
- jij kocht op
- hij/zij/het kocht op
- wij kochten op
- jullie kochten op
- zij kochten op
Indicatif imparfait
- j'accaparais
- tu accaparais
- il/elle accaparait
- nous accaparions
- vous accapariez
- ils/elles accaparaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgekocht
- jij hebt opgekocht
- hij/zij/het heeft opgekocht
- wij hebben opgekocht
- jullie hebben opgekocht
- zij hebben opgekocht
Indicatif passé composé
- j'ai accaparé
- tu as accaparé
- il/elle a accaparé
- nous avons accaparé
- vous avez accaparé
- ils/elles ont accaparé
Voltooid verleden tijd
- ik had opgekocht
- jij had opgekocht
- hij/zij/het had opgekocht
- wij hadden opgekocht
- jullie hadden opgekocht
- zij hadden opgekocht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais accaparé
- tu avais accaparé
- il/elle avait accaparé
- nous avions accaparé
- vous aviez accaparé
- ils/elles avaient accaparé
Toekomende tijd I
- ik zal opkopen
- jij zult opkopen
- hij/zij/het zal opkopen
- wij zullen opkopen
- jullie zullen opkopen
- zij zullen opkopen
Indicatif futur
- j'accaparerai
- tu accapareras
- il/elle accaparera
- nous accaparerons
- vous accaparerez
- ils/elles accapareront
Toekomende tijd II
- ik zal opgekocht hebben
- jij zult opgekocht hebben
- hij/zij/het zal opgekocht hebben
- wij zullen opgekocht hebben
- jullie zullen opgekocht hebben
- zij zullen opgekocht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai accaparé
- tu auras accaparé
- il/elle aura accaparé
- nous aurons accaparé
- vous aurez accaparé
- ils/elles auront accaparé
Conditionalis I
- ik zou opkopen
- jij zou opkopen
- hij/zij/het zou opkopen
- wij zouden opkopen
- jullie zouden opkopen
- zij zouden opkopen
Conditionnel présent
- j'accaparerais
- tu accaparerais
- il/elle accaparerait
- nous accaparerions
- vous accapareriez
- ils/elles accapareraient
Conditionalis II
- ik zou hebben opgekocht
- jij zou hebben opgekocht
- hij/zij/het zou hebben opgekocht
- wij zouden hebben opgekocht
- jullie zouden hebben opgekocht
- zij zouden hebben opgekocht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais accaparé
- tu aurais accaparé
- il/elle aurait accaparé
- nous aurions accaparé
- vous auriez accaparé
- ils/elles auraient accaparé
Imperatief
- jij koop op
- jullie koopt op
Impératif
- tu accapare
- vous accaparez