Vervoeging van oprichten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik richt op
  • jij richt op
  • hij/zij/het richt op
  • wij richten op
  • jullie richten op
  • zij richten op

Présent

  • je lève
  • tu lèves
  • il/elle lève
  • nous levons
  • vous levez
  • ils/elles lèvent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik richtte op
  • jij richtte op
  • hij/zij/het richtte op
  • wij richtten op
  • jullie richtten op
  • zij richtten op

Indicatif imparfait

  • je levais
  • tu levais
  • il/elle levait
  • nous levions
  • vous leviez
  • ils/elles levaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgericht
  • jij hebt opgericht
  • hij/zij/het heeft opgericht
  • wij hebben opgericht
  • jullie hebben opgericht
  • zij hebben opgericht

Indicatif passé composé

  • j'ai levé
  • tu as levé
  • il/elle a levé
  • nous avons levé
  • vous avez levé
  • ils/elles ont levé

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgericht
  • jij had opgericht
  • hij/zij/het had opgericht
  • wij hadden opgericht
  • jullie hadden opgericht
  • zij hadden opgericht

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais levé
  • tu avais levé
  • il/elle avait levé
  • nous avions levé
  • vous aviez levé
  • ils/elles avaient levé

Toekomende tijd I

  • ik zal oprichten
  • jij zult oprichten
  • hij/zij/het zal oprichten
  • wij zullen oprichten
  • jullie zullen oprichten
  • zij zullen oprichten

Indicatif futur

  • je leverai
  • tu leveras
  • il/elle levera
  • nous leverons
  • vous leverez
  • ils/elles leveront

Toekomende tijd II

  • ik zal opgericht hebben
  • jij zult opgericht hebben
  • hij/zij/het zal opgericht hebben
  • wij zullen opgericht hebben
  • jullie zullen opgericht hebben
  • zij zullen opgericht hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai levé
  • tu auras levé
  • il/elle aura levé
  • nous aurons levé
  • vous aurez levé
  • ils/elles auront levé

Conditionalis I

  • ik zou oprichten
  • jij zou oprichten
  • hij/zij/het zou oprichten
  • wij zouden oprichten
  • jullie zouden oprichten
  • zij zouden oprichten

Conditionnel présent

  • je leverais
  • tu leverais
  • il/elle leverait
  • nous leverions
  • vous leveriez
  • ils/elles leveraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgericht
  • jij zou hebben opgericht
  • hij/zij/het zou hebben opgericht
  • wij zouden hebben opgericht
  • jullie zouden hebben opgericht
  • zij zouden hebben opgericht

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais levé
  • tu aurais levé
  • il/elle aurait levé
  • nous aurions levé
  • vous auriez levé
  • ils/elles auraient levé

Imperatief

  • jij richt op
  • jullie richt op

Impératif

  • tu lève
  • vous levez

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van oprichten