Vervoeging van opscheppen
Onbepaalde wijs (infinitief): opscheppen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schep op
- jij schept op
- hij/zij/het schept op
- wij scheppen op
- jullie scheppen op
- zij scheppen op
Présent
- je pellette
- tu pellettes
- il/elle pellette
- nous pelletons
- vous pelletez
- ils/elles pellettent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schepte op
- jij schepte op
- hij/zij/het schepte op
- wij schepten op
- jullie schepten op
- zij schepten op
Indicatif imparfait
- je pelletais
- tu pelletais
- il/elle pelletait
- nous pelletions
- vous pelletiez
- ils/elles pelletaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeschept
- jij hebt opgeschept
- hij/zij/het heeft opgeschept
- wij hebben opgeschept
- jullie hebben opgeschept
- zij hebben opgeschept
Indicatif passé composé
- j'ai pelleté
- tu as pelleté
- il/elle a pelleté
- nous avons pelleté
- vous avez pelleté
- ils/elles ont pelleté
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeschept
- jij had opgeschept
- hij/zij/het had opgeschept
- wij hadden opgeschept
- jullie hadden opgeschept
- zij hadden opgeschept
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pelleté
- tu avais pelleté
- il/elle avait pelleté
- nous avions pelleté
- vous aviez pelleté
- ils/elles avaient pelleté
Toekomende tijd I
- ik zal opscheppen
- jij zult opscheppen
- hij/zij/het zal opscheppen
- wij zullen opscheppen
- jullie zullen opscheppen
- zij zullen opscheppen
Indicatif futur
- je pelletterai
- tu pelletteras
- il/elle pellettera
- nous pelletterons
- vous pelletterez
- ils/elles pelletteront
Toekomende tijd II
- ik zal opgeschept hebben
- jij zult opgeschept hebben
- hij/zij/het zal opgeschept hebben
- wij zullen opgeschept hebben
- jullie zullen opgeschept hebben
- zij zullen opgeschept hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pelleté
- tu auras pelleté
- il/elle aura pelleté
- nous aurons pelleté
- vous aurez pelleté
- ils/elles auront pelleté
Conditionalis I
- ik zou opscheppen
- jij zou opscheppen
- hij/zij/het zou opscheppen
- wij zouden opscheppen
- jullie zouden opscheppen
- zij zouden opscheppen
Conditionnel présent
- je pelletterais
- tu pelletterais
- il/elle pelletterait
- nous pelletterions
- vous pelletteriez
- ils/elles pelletteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeschept
- jij zou hebben opgeschept
- hij/zij/het zou hebben opgeschept
- wij zouden hebben opgeschept
- jullie zouden hebben opgeschept
- zij zouden hebben opgeschept
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pelleté
- tu aurais pelleté
- il/elle aurait pelleté
- nous aurions pelleté
- vous auriez pelleté
- ils/elles auraient pelleté
Imperatief
- jij schep op
- jullie schept op
Impératif
- tu pellette
- vous pelletez