Vervoeging van opstropen

Vertaling: replier

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stroop op
  • jij stroopt op
  • hij/zij/het stroopt op
  • wij stropen op
  • jullie stropen op
  • zij stropen op

Présent

  • je replie
  • tu replies
  • il/elle replie
  • nous replions
  • vous repliez
  • ils/elles replient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stroopte op
  • jij stroopte op
  • hij/zij/het stroopte op
  • wij stroopten op
  • jullie stroopten op
  • zij stroopten op

Indicatif imparfait

  • je repliais
  • tu repliais
  • il/elle repliait
  • nous repliions
  • vous repliiez
  • ils/elles repliaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgestroopt
  • jij hebt opgestroopt
  • hij/zij/het heeft opgestroopt
  • wij hebben opgestroopt
  • jullie hebben opgestroopt
  • zij hebben opgestroopt

Indicatif passé composé

  • j'ai replié
  • tu as replié
  • il/elle a replié
  • nous avons replié
  • vous avez replié
  • ils/elles ont replié

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgestroopt
  • jij had opgestroopt
  • hij/zij/het had opgestroopt
  • wij hadden opgestroopt
  • jullie hadden opgestroopt
  • zij hadden opgestroopt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais replié
  • tu avais replié
  • il/elle avait replié
  • nous avions replié
  • vous aviez replié
  • ils/elles avaient replié

Toekomende tijd I

  • ik zal opstropen
  • jij zult opstropen
  • hij/zij/het zal opstropen
  • wij zullen opstropen
  • jullie zullen opstropen
  • zij zullen opstropen

Indicatif futur

  • je replierai
  • tu replieras
  • il/elle repliera
  • nous replierons
  • vous replierez
  • ils/elles replieront

Toekomende tijd II

  • ik zal opgestroopt hebben
  • jij zult opgestroopt hebben
  • hij/zij/het zal opgestroopt hebben
  • wij zullen opgestroopt hebben
  • jullie zullen opgestroopt hebben
  • zij zullen opgestroopt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai replié
  • tu auras replié
  • il/elle aura replié
  • nous aurons replié
  • vous aurez replié
  • ils/elles auront replié

Conditionalis I

  • ik zou opstropen
  • jij zou opstropen
  • hij/zij/het zou opstropen
  • wij zouden opstropen
  • jullie zouden opstropen
  • zij zouden opstropen

Conditionnel présent

  • je replierais
  • tu replierais
  • il/elle replierait
  • nous replierions
  • vous replieriez
  • ils/elles replieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgestroopt
  • jij zou hebben opgestroopt
  • hij/zij/het zou hebben opgestroopt
  • wij zouden hebben opgestroopt
  • jullie zouden hebben opgestroopt
  • zij zouden hebben opgestroopt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais replié
  • tu aurais replié
  • il/elle aurait replié
  • nous aurions replié
  • vous auriez replié
  • ils/elles auraient replié

Imperatief

  • jij stroop op
  • jullie stroopt op

Impératif

  • tu replie
  • vous repliez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opstropen