Vervoeging van overbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): overbrengen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overbreng
- jij overbrengt
- hij/zij/het overbrengt
- wij overbrengen
- jullie overbrengen
- zij overbrengen
Présent
- je remue
- tu remues
- il/elle remue
- nous remuons
- vous remuez
- ils/elles remuent
Onvoltooid verleden tijd
- ik overbracht
- jij overbracht
- hij/zij/het overbracht
- wij overbrachten
- jullie overbrachten
- zij overbrachten
Indicatif imparfait
- je remuais
- tu remuais
- il/elle remuait
- nous remuions
- vous remuiez
- ils/elles remuaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overbracht
- jij hebt overbracht
- hij/zij/het heeft overbracht
- wij hebben overbracht
- jullie hebben overbracht
- zij hebben overbracht
Indicatif passé composé
- j'ai remué
- tu as remué
- il/elle a remué
- nous avons remué
- vous avez remué
- ils/elles ont remué
Voltooid verleden tijd
- ik had overbracht
- jij had overbracht
- hij/zij/het had overbracht
- wij hadden overbracht
- jullie hadden overbracht
- zij hadden overbracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais remué
- tu avais remué
- il/elle avait remué
- nous avions remué
- vous aviez remué
- ils/elles avaient remué
Toekomende tijd I
- ik zal overbrengen
- jij zult overbrengen
- hij/zij/het zal overbrengen
- wij zullen overbrengen
- jullie zullen overbrengen
- zij zullen overbrengen
Indicatif futur
- je remuerai
- tu remueras
- il/elle remuera
- nous remuerons
- vous remuerez
- ils/elles remueront
Toekomende tijd II
- ik zal overbracht hebben
- jij zult overbracht hebben
- hij/zij/het zal overbracht hebben
- wij zullen overbracht hebben
- jullie zullen overbracht hebben
- zij zullen overbracht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai remué
- tu auras remué
- il/elle aura remué
- nous aurons remué
- vous aurez remué
- ils/elles auront remué
Conditionalis I
- ik zou overbrengen
- jij zou overbrengen
- hij/zij/het zou overbrengen
- wij zouden overbrengen
- jullie zouden overbrengen
- zij zouden overbrengen
Conditionnel présent
- je remuerais
- tu remuerais
- il/elle remuerait
- nous remuerions
- vous remueriez
- ils/elles remueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben overbracht
- jij zou hebben overbracht
- hij/zij/het zou hebben overbracht
- wij zouden hebben overbracht
- jullie zouden hebben overbracht
- zij zouden hebben overbracht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais remué
- tu aurais remué
- il/elle aurait remué
- nous aurions remué
- vous auriez remué
- ils/elles auraient remué
Imperatief
- jij overbreng
- jullie overbrengt
Impératif
- tu remue
- vous remuez