Vervoeging van overstelpen
Onbepaalde wijs (infinitief): overstelpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overstelp
- jij overstelpt
- hij/zij/het overstelpt
- wij overstelpen
- jullie overstelpen
- zij overstelpen
Présent
- je comble
- tu combles
- il/elle comble
- nous comblons
- vous comblez
- ils/elles comblent
Onvoltooid verleden tijd
- ik overstelpte
- jij overstelpte
- hij/zij/het overstelpte
- wij overstelpten
- jullie overstelpten
- zij overstelpten
Indicatif imparfait
- je comblais
- tu comblais
- il/elle comblait
- nous comblions
- vous combliez
- ils/elles comblaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overstelpt
- jij hebt overstelpt
- hij/zij/het heeft overstelpt
- wij hebben overstelpt
- jullie hebben overstelpt
- zij hebben overstelpt
Indicatif passé composé
- j'ai comblé
- tu as comblé
- il/elle a comblé
- nous avons comblé
- vous avez comblé
- ils/elles ont comblé
Voltooid verleden tijd
- ik had overstelpt
- jij had overstelpt
- hij/zij/het had overstelpt
- wij hadden overstelpt
- jullie hadden overstelpt
- zij hadden overstelpt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais comblé
- tu avais comblé
- il/elle avait comblé
- nous avions comblé
- vous aviez comblé
- ils/elles avaient comblé
Toekomende tijd I
- ik zal overstelpen
- jij zult overstelpen
- hij/zij/het zal overstelpen
- wij zullen overstelpen
- jullie zullen overstelpen
- zij zullen overstelpen
Indicatif futur
- je comblerai
- tu combleras
- il/elle comblera
- nous comblerons
- vous comblerez
- ils/elles combleront
Toekomende tijd II
- ik zal overstelpt hebben
- jij zult overstelpt hebben
- hij/zij/het zal overstelpt hebben
- wij zullen overstelpt hebben
- jullie zullen overstelpt hebben
- zij zullen overstelpt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai comblé
- tu auras comblé
- il/elle aura comblé
- nous aurons comblé
- vous aurez comblé
- ils/elles auront comblé
Conditionalis I
- ik zou overstelpen
- jij zou overstelpen
- hij/zij/het zou overstelpen
- wij zouden overstelpen
- jullie zouden overstelpen
- zij zouden overstelpen
Conditionnel présent
- je comblerais
- tu comblerais
- il/elle comblerait
- nous comblerions
- vous combleriez
- ils/elles combleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben overstelpt
- jij zou hebben overstelpt
- hij/zij/het zou hebben overstelpt
- wij zouden hebben overstelpt
- jullie zouden hebben overstelpt
- zij zouden hebben overstelpt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais comblé
- tu aurais comblé
- il/elle aurait comblé
- nous aurions comblé
- vous auriez comblé
- ils/elles auraient comblé
Imperatief
- jij overstelp
- jullie overstelpt
Impératif
- tu comble
- vous comblez