Vervoeging van peddelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik peddel
  • jij peddelt
  • hij/zij/het peddelt
  • wij peddelen
  • jullie peddelen
  • zij peddelen

Présent

  • je barbote
  • tu barbotes
  • il/elle barbote
  • nous barbotons
  • vous barbotez
  • ils/elles barbotent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik peddelde
  • jij peddelde
  • hij/zij/het peddelde
  • wij peddelden
  • jullie peddelden
  • zij peddelden

Indicatif imparfait

  • je barbotais
  • tu barbotais
  • il/elle barbotait
  • nous barbotions
  • vous barbotiez
  • ils/elles barbotaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepeddeld
  • jij hebt gepeddeld
  • hij/zij/het heeft gepeddeld
  • wij hebben gepeddeld
  • jullie hebben gepeddeld
  • zij hebben gepeddeld

Indicatif passé composé

  • j'ai barboté
  • tu as barboté
  • il/elle a barboté
  • nous avons barboté
  • vous avez barboté
  • ils/elles ont barboté

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepeddeld
  • jij had gepeddeld
  • hij/zij/het had gepeddeld
  • wij hadden gepeddeld
  • jullie hadden gepeddeld
  • zij hadden gepeddeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais barboté
  • tu avais barboté
  • il/elle avait barboté
  • nous avions barboté
  • vous aviez barboté
  • ils/elles avaient barboté

Toekomende tijd I

  • ik zal peddelen
  • jij zult peddelen
  • hij/zij/het zal peddelen
  • wij zullen peddelen
  • jullie zullen peddelen
  • zij zullen peddelen

Indicatif futur

  • je barboterai
  • tu barboteras
  • il/elle barbotera
  • nous barboterons
  • vous barboterez
  • ils/elles barboteront

Toekomende tijd II

  • ik zal gepeddeld hebben
  • jij zult gepeddeld hebben
  • hij/zij/het zal gepeddeld hebben
  • wij zullen gepeddeld hebben
  • jullie zullen gepeddeld hebben
  • zij zullen gepeddeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai barboté
  • tu auras barboté
  • il/elle aura barboté
  • nous aurons barboté
  • vous aurez barboté
  • ils/elles auront barboté

Conditionalis I

  • ik zou peddelen
  • jij zou peddelen
  • hij/zij/het zou peddelen
  • wij zouden peddelen
  • jullie zouden peddelen
  • zij zouden peddelen

Conditionnel présent

  • je barboterais
  • tu barboterais
  • il/elle barboterait
  • nous barboterions
  • vous barboteriez
  • ils/elles barboteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepeddeld
  • jij zou hebben gepeddeld
  • hij/zij/het zou hebben gepeddeld
  • wij zouden hebben gepeddeld
  • jullie zouden hebben gepeddeld
  • zij zouden hebben gepeddeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais barboté
  • tu aurais barboté
  • il/elle aurait barboté
  • nous aurions barboté
  • vous auriez barboté
  • ils/elles auraient barboté

Imperatief

  • jij peddel
  • jullie peddelt

Impératif

  • tu barbote
  • vous barbotez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van peddelen