Vervoeging van plunderen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik plunder
  • jij plundert
  • hij/zij/het plundert
  • wij plunderen
  • jullie plunderen
  • zij plunderen

Présent

  • je pille
  • tu pilles
  • il/elle pille
  • nous pillons
  • vous pillez
  • ils/elles pillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik plunderde
  • jij plunderde
  • hij/zij/het plunderde
  • wij plunderden
  • jullie plunderden
  • zij plunderden

Indicatif imparfait

  • je pillais
  • tu pillais
  • il/elle pillait
  • nous pillions
  • vous pilliez
  • ils/elles pillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geplunderd
  • jij hebt geplunderd
  • hij/zij/het heeft geplunderd
  • wij hebben geplunderd
  • jullie hebben geplunderd
  • zij hebben geplunderd

Indicatif passé composé

  • j'ai pillé
  • tu as pillé
  • il/elle a pillé
  • nous avons pillé
  • vous avez pillé
  • ils/elles ont pillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geplunderd
  • jij had geplunderd
  • hij/zij/het had geplunderd
  • wij hadden geplunderd
  • jullie hadden geplunderd
  • zij hadden geplunderd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais pillé
  • tu avais pillé
  • il/elle avait pillé
  • nous avions pillé
  • vous aviez pillé
  • ils/elles avaient pillé

Toekomende tijd I

  • ik zal plunderen
  • jij zult plunderen
  • hij/zij/het zal plunderen
  • wij zullen plunderen
  • jullie zullen plunderen
  • zij zullen plunderen

Indicatif futur

  • je pillerai
  • tu pilleras
  • il/elle pillera
  • nous pillerons
  • vous pillerez
  • ils/elles pilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal geplunderd hebben
  • jij zult geplunderd hebben
  • hij/zij/het zal geplunderd hebben
  • wij zullen geplunderd hebben
  • jullie zullen geplunderd hebben
  • zij zullen geplunderd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai pillé
  • tu auras pillé
  • il/elle aura pillé
  • nous aurons pillé
  • vous aurez pillé
  • ils/elles auront pillé

Conditionalis I

  • ik zou plunderen
  • jij zou plunderen
  • hij/zij/het zou plunderen
  • wij zouden plunderen
  • jullie zouden plunderen
  • zij zouden plunderen

Conditionnel présent

  • je pillerais
  • tu pillerais
  • il/elle pillerait
  • nous pillerions
  • vous pilleriez
  • ils/elles pilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geplunderd
  • jij zou hebben geplunderd
  • hij/zij/het zou hebben geplunderd
  • wij zouden hebben geplunderd
  • jullie zouden hebben geplunderd
  • zij zouden hebben geplunderd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais pillé
  • tu aurais pillé
  • il/elle aurait pillé
  • nous aurions pillé
  • vous auriez pillé
  • ils/elles auraient pillé

Imperatief

  • jij plunder
  • jullie plundert

Impératif

  • tu pille
  • vous pillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van plunderen