Vervoeging van presideren
Onbepaalde wijs (infinitief): presideren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik presideer
- jij presideert
- hij/zij/het presideert
- wij presideren
- jullie presideren
- zij presideren
Présent
- je préside
- tu présides
- il/elle préside
- nous présidons
- vous présidez
- ils/elles président
Onvoltooid verleden tijd
- ik presideerde
- jij presideerde
- hij/zij/het presideerde
- wij presideerden
- jullie presideerden
- zij presideerden
Indicatif imparfait
- je présidais
- tu présidais
- il/elle présidait
- nous présidions
- vous présidiez
- ils/elles présidaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepresideerd
- jij hebt gepresideerd
- hij/zij/het heeft gepresideerd
- wij hebben gepresideerd
- jullie hebben gepresideerd
- zij hebben gepresideerd
Indicatif passé composé
- j'ai présidé
- tu as présidé
- il/elle a présidé
- nous avons présidé
- vous avez présidé
- ils/elles ont présidé
Voltooid verleden tijd
- ik had gepresideerd
- jij had gepresideerd
- hij/zij/het had gepresideerd
- wij hadden gepresideerd
- jullie hadden gepresideerd
- zij hadden gepresideerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais présidé
- tu avais présidé
- il/elle avait présidé
- nous avions présidé
- vous aviez présidé
- ils/elles avaient présidé
Toekomende tijd I
- ik zal presideren
- jij zult presideren
- hij/zij/het zal presideren
- wij zullen presideren
- jullie zullen presideren
- zij zullen presideren
Indicatif futur
- je présiderai
- tu présideras
- il/elle présidera
- nous présiderons
- vous présiderez
- ils/elles présideront
Toekomende tijd II
- ik zal gepresideerd hebben
- jij zult gepresideerd hebben
- hij/zij/het zal gepresideerd hebben
- wij zullen gepresideerd hebben
- jullie zullen gepresideerd hebben
- zij zullen gepresideerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai présidé
- tu auras présidé
- il/elle aura présidé
- nous aurons présidé
- vous aurez présidé
- ils/elles auront présidé
Conditionalis I
- ik zou presideren
- jij zou presideren
- hij/zij/het zou presideren
- wij zouden presideren
- jullie zouden presideren
- zij zouden presideren
Conditionnel présent
- je présiderais
- tu présiderais
- il/elle présiderait
- nous présiderions
- vous présideriez
- ils/elles présideraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gepresideerd
- jij zou hebben gepresideerd
- hij/zij/het zou hebben gepresideerd
- wij zouden hebben gepresideerd
- jullie zouden hebben gepresideerd
- zij zouden hebben gepresideerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais présidé
- tu aurais présidé
- il/elle aurait présidé
- nous aurions présidé
- vous auriez présidé
- ils/elles auraient présidé
Imperatief
- jij presideer
- jullie presideert
Impératif
- tu préside
- vous présidez